ECLI:NL:CBB:2004:AS5305
public
2015-11-12T10:21:56
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AS5305
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2004-12-08
AWB 03/1357
Eerste aanleg - meervoudig
Eerste en enige aanleg
Proceskostenveroordeling
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2004:AS5305
public
2013-04-04T21:56:12
2005-02-08
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2004:AS5305 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 08-12-2004 / AWB 03/1357

Regeling dierlijke EG-premies

College van Beroep voor het bedrijfsleven

No. AWB 03/1357 8 december 2004

5125 Regeling dierlijke EG-premies

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant,

gemachtigde: mr. ing. A.E. Noordhuis, verbonden aan Juridisch Adviesbureau Noordhuis te Hornhuizen,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. M.M.F. Lobles, werkzaam bij Laser.

1. De procedure

Op 5 november 2003 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 23 september 2003 op grond van de Regeling dierlijke EG-premies.

Bij dit besluit heeft verweerder met toepassing van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bezwaar van appellant tegen een besluit van 10 juni 2003 ongegrond verklaard.

Appellant heeft zijn beroep bij brieven van 4 december 2003 en 2 oktober 2004 aangevuld.

Op 20 april 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2004. Hierbij hebben partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Bij Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (Pb. L 2001, nr. 327, blz.11) is voorzover en ten tijde hier van belang het volgende bepaald:

"Artikel 50

Overdracht van een bedrijf

1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

a) "overdracht van een bedrijf": de verkoop, verpachting of een soortgelijke transactie tot overdracht van de betrokken productie-eenheden;

b) "cedent": het bedrijfshoofd wiens bedrijf wordt overgedragen aan een ander bedrijfshoofd;

c) "overnemer": het bedrijfshoofd aan wie het bedrijf wordt overgedragen.

2. Wanneer, nadat een steunaanvraag is ingediend en voordat aan alle voorwaarden voor de toekenning van de steun is voldaan, een bedrijf volledig wordt overgedragen aan een ander bedrijfshoofd, wordt aan de cedent geen steun toegekend voor het overgedragen bedrijf.

3. De door de cedent aangevraagde steun wordt toegekend aan de overnemer wanneer:

a) de overnemer de bevoegde instantie van de overdracht in kennis stelt binnen een door de lidstaten vast te stellen termijn en om betaling van de steun verzoekt;

b) de overnemer alle door de bevoegde instantie verlangde bewijzen levert;

c) met betrekking tot het overgedragen bedrijf is voldaan aan alle voorwaarden voor de toekenning van de steun.

4. Zodra de overnemer de bevoegde instantie in kennis heeft gesteld van de overdracht van het bedrijf en om betaling van de steun heeft verzocht overeenkomstig lid 3, onder a):

a) gaan alle rechten en verplichtingen van de cedent die voortvloeien uit de juridische band die tussen de cedent en de bevoegde instantie ontstaat als gevolg van de steunaanvraag, over op de overnemer,

b) worden alle voor de toekenning van de steun vereiste handelingen en alle verklaringen die de cedent vóór de overdracht heeft gedaan, voor de toepassing van relevante communautaire voorschriften toegeschreven aan de overnemer,

c) wordt het overgedragen bedrijf in voorkomend geval beschouwd als een afzonderlijk bedrijf voor het betrokken verkoopseizoen of voor de betrokken premieperiode.

5. Wanneer een steunaanvraag wordt ingediend nadat de voor de toekenning van de steun noodzakelijke handelingen zijn verricht, en een bedrijf volledig aan een ander bedrijfshoofd wordt overgedragen nadat die handelingen zijn begonnen, maar voordat aan alle voorwaarden voor de toekenning van de steun is voldaan, kan de steun aan de overnemer worden toegekend voor zover de in lid 3, onder a) en b), vermelde voorwaarden zijn vervuld. In dat geval geldt het bepaalde in lid 4, onder b).

6. De lidstaten kunnen, waar van toepassing, besluiten de steun aan de cedent toe te kennen. In dat geval:

a) wordt geen steun toegekend aan de overnemer en

b) zorgen de lidstaten voor overeenkomstige toepassing van de in de leden 2 tot en met 5 vervatte voorschriften.”

Bij de Regeling dierlijke EG-premies is voorzover en ten tijde hier van belang het volgende bepaald:

“Artikel 4.6

Premie wordt de producent slechts verstrekt ten behoeve van runderen die:

(…)

c. overeenkomstig de bepalingen gesteld bij en krachtens verordening 1760/2000 zijn geïdentificeerd en geregistreerd.”

Ingevolge artikel 22 van de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002 dient de houder van een dier verweerder binnen drie werkdagen in kennis te stellen van de geboorte van dat dier op zijn bedrijf door middel van een melding aan het I&R-register.

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Op 24 december 2001 heeft appellant het bij de onderhavige aanvragen om slachtpremie betrokken bedrijf overgenomen van zijn grootvader.

- Op 12 maart 2002 heeft verweerder van appellant een deelnameformulier ontvangen waarmee hij zich heeft aangemeld als deelnemer aan de slachtpremieregeling.

- Bij besluit van 10 juni 2003 heeft verweerder appellant de slachtpremie voor zestien dieren geweigerd op grond van de omstandigheid dat, voorafgaande aan de bedrijfsovername door appellant, de grootvader van appellant de geboortedata van deze dieren niet binnen de daartoe gestelde termijn van drie werkdagen aan het I&R-register heeft gemeld.

- Bij brief van 17 juli 2003 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen afwijzing van de premie voor deze zestien dieren.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende overwogen.

Voor de betrokken zestien dieren komt appellant niet in aanmerking voor slachtpremie omdat de geboorte van deze dieren niet tijdig aan het I&R-register is gemeld. Alhoewel de verplichting tot tijdige aanmelding destijds op de grootvader van appellant rustte, komen deze te late meldingen voor risico van appellant. Ingevolge artikel 50, vierde lid, onder b, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 worden alle voor de toekenning van de steun vereiste handelingen en alle verklaringen die de cedent vóór de overdracht heeft gedaan, voor de toepassing van relevante communautaire voorschriften toegeschreven aan de overnemer.

Op grond van deze bepaling is appellant als overnemer van het bedrijf van zijn grootvader verantwoordelijk voor de gebeurtenissen die van vóór de overdracht dateren. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd of gebleken die nopen tot een andere beslissing.

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

Verweerder heeft in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gehandeld, door hem niet te horen. Hiervoor bestond, gelet op de aard van de bezwaren, wel degelijk aanleiding. De te late melding van de geboorte van de dieren waarvoor premie is aangevraagd, is geschied vóórdat appellant het bedrijf van zijn grootvader heeft overgenomen. Daarvoor kan appellant niet verantwoordelijk worden gesteld. Bovendien is artikel 50, vierde lid, onder b, van Verordening (EG) nr. 2419/2001, waarop verweerder zich beroept, niet van toepassing.

5. Het nadere standpunt van verweerder

Bij het verweerschrift heeft verweerder het volgende aangevoerd:

“ Appellant is als rechtsopvolger van het bedrijf van zijn grootvader verantwoordelijk voor de gebeurtenissen die van vóór de overdracht dateren. Hetgeen de rechtsvoorganger (in casu de grootvader) heeft gedaan of nagelaten komt derhalve voor rekening en risico van appellant.

Kennelijk ongegrond

Verweerder heeft van het horen afgezien en het bezwaar kennelijk ongegrond geacht nu in het bezwaarschrift niet is gesteld dat de meldingen betreffende de geboorte van de dieren op een eerder tijdstip zouden zijn gedaan. Ook heeft appellant geen stukken ingediend die dit aannemelijk maken, noch is dit anderszins gebleken. De te late melding wordt niet door de producent betwist.

In artikel 7:4 Algemene wet bestuursrecht wordt aangegeven dat de bezwaarde stukken kan indienen alvorens de hoorzitting gehouden zal worden.

Ondanks dat ervoor gekozen is de bezwaarde niet te horen, heeft bezwaarde steeds de gelegenheid gehad stukken in te dienen. Het is beleid van verweerder dat bezwaarde te allen tijde nadere stukken kan indienen, totdat de beslissing op bezwaar genomen wordt. Bezwaarde heeft de mogelijkheid hieromtrent informatie in te winnen bij verweerder.

Artikel 50 van Verordening (EG) 2419/2001 geeft aan dat alle rechten en plichten worden beschouwd als overgedragen aan de overnemer, tot en met de verklaringen en handelingen die door de cedent zijn gedaan vóór de overdracht, worden beschouwd als handelingen of verklaringen van de overnemer. Er is in het artikel geen ruimte om hier op basis bijzondere omstandigheden van af te wijken. Om die reden bestond er ook op dit punt geen reden om te horen.”

6. De beoordeling van het geschil

Voordat op een bezwaarschrift beslist wordt, worden belanghebbenden ingevolge artikel 7, eerste lid, Awb gehoord.

Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb kan van het horen worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is.

Het College stelt het volgende vast.

Het primaire besluit is gebrekkig gemotiveerd. Uit de bij het primaire besluit gevoegde betalingsspecificatie blijkt slechts dat er zestien niet-premiewaardige dieren zijn, waarbij als reden van afwijzing code 9 is vermeld en als reden van korting code 1, zonder dat bij deze codes is aangegeven wat die behelzen. In het bezwaarschrift heeft appellant onweersproken gesteld dat hem uit een telefoongesprek met een ambtenaar van het agentschap LASER is gebleken dat de aanvraag van de betreffende dieren is afgewezen, omdat ze niet binnen de in de Regeling gestelde termijn zijn aangemeld en dat die ambtenaar hem heeft gezegd dat hij in zijn bezwaarschrift goed kenbaar moest maken dat appellant inderdaad niet aansprakelijk kan zijn voor de fouten van zijn grootvader. In het bestreden besluit heeft verweerder de aansprakelijkheidsgrief van appellant verworpen, omdat appellant als overnemer van het bedrijf van zijn grootvader ingevolge artikel 50, vierde lid, aanhef en onder b, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 verantwoordelijk is voor de gebeurtenissen van vóór de overdracht. Aan deze door verweerder niet eerder vermelde en aldus bij appellant niet kenbare rechtsgrond heeft verweerder in het bestreden besluit nog toegevoegd dat ook overigens geen feiten en omstandigheden zijn aangevoerd noch zijn gebleken die hem zouden bewegen een andere beslissing te nemen.

Het College is van oordeel dat verweerder, gelet op het gebrekkige primaire besluit, de verwachting die bij appellant door het gesprek met de ambtenaar is ontstaan, dat hij zich bij het aanvoeren van argumenten tot het punt van de bedrijfsopvolging kon beperken en het feit dat appellant niet kon weten dat verweerder een beroep zou doen op artikel 50 van Verordening (EG) nr. 2419/2001, niet van het horen van appellant had mogen afzien.

Onder de gegeven omstandigheden was een hoorzitting bij uitstek de gelegenheid om appellant de redenen van afwijzing uit de doeken te doen en hem voor te houden waarom naar verweerders oordeel de te late melding door zijn grootvader voor appellants verantwoordelijkheid komt, zodat appellant daar zijn zienswijze tegenover zou kunnen stellen. Door appellant niet te horen heeft verweerder zelf appellant de mogelijkheid ontnomen om, zoals verweerder het in het bestreden besluit heeft gesteld, feiten en omstandigheden aan te voeren die hem zouden bewegen een andere beslissing te nemen.

Het College is voorts van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op artikel 50, vierde lid, aanhef en onder b, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 heeft beroepen. Deze bepaling heeft betrekking op de situatie waarin reeds vóór de bedrijfsoverdracht door de cedent een premieaanvraag is ingediend. Hiervan is het onderhavige geval geen sprake. De premieaanvraag voor de betreffende zestien dieren is immers ná de bedrijfsoverdracht gedaan door middel van de slachtmelding door het slachthuis op grond van artikel 35, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 2342/1999.

Het beroep dient dan ook gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 7:2 Awb en artikel 50, vierde lid, aanhef en onder b, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 te worden vernietigd.

Verweerder zal opnieuw op appellants bezwaarschrift moeten beslissen. Bij deze besluitvorming zal, gelet op hetgeen appellant terzake heeft aangevoerd, ook de vraag aan de orde komen of gezegd kan worden dat appellant terzake van de door zijn grootvader begane overtredingen van de I&R-voorschriften blaam treft in de zin van artikel 44 van Verordening (EG) nr. 2419/2001.

Het College acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. De beslissing

Het College :

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het besluit van verweerder van 23 september 2003;

- draagt verweerder op opnieuw op het bezwaarschrift te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;

- veroordeelt verweerder in de kosten van de procedure welke aan de zijde van appellant worden vastgesteld op € 644,--

(zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden;

- bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 116,-- (zegge:

honderdzestien euro) vergoedt.

Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. E.J.M. Heijs en mr. F. Stuurop in tegenwoordigheid van mr. R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 december 2004.

w.g. W.E. Doolaard w.g. R.P.H. Rozenbrand