ECLI:NL:CBB:2005:AS5136
public
2015-11-10T10:51:54
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AS5136
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2005-01-28
AWB 04/128
Eerste aanleg - meervoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2005:AS5136
public
2013-04-04T21:55:52
2005-02-07
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2005:AS5136 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 28-01-2005 / AWB 04/128

Regeling stimulering biologische produktiemethode

College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 04/128 28 januari 2005

5210 Regeling stimulering biologische produktiemethode

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. E.T. Stevens, werkzaam bij LASER.

1. De procedure

Appellant heeft bij brief van 3 februari 2004, bij het College ingekomen op 10 februari 2004, beroep ingesteld tegen een ongedateerd besluit van verweerder, aan appellant verzonden op 15 januari 2004. Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren gericht tegen een besluit van 18 november 2002 deels gegrond en deels ongegrond verklaard, laatstgenoemd besluit herroepen en de aanvraag van appellant om subsidie krachtens de Regeling stimulering biologische productiemethode (hierna: de Regeling) afgewezen.

Bij brief van 8 april 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Op 17 december 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waar appellant en de gemachtigde van verweerder zijn verschenen.

2. De grondslag van het geschil

2.1 De Regeling luidt, voorzover hier van belang, als volgt:

" Artikel 2

De minister kan ter vermindering van de belasting voor het milieu en de natuur door de landbouw op grond van de volgende bepalingen een subsidie verstrekken ten behoeve van de biologische produktiemethode en van de biologische teelt van veevoedergewassen.

Artikel 5

1. Een subsidie kan slechts worden verleend indien de aanvrager zich verplicht om gedurende een periode van vijf jaren:

a. het gehele landbouwbedrijf dan wel een of meer van de productierichtingen, bedoeld in artikel 1, onderdeel f, te gaan voeren overeenkomstig het biologisch teeltplan (…)

3. Wijzigingen met betrekking tot het biologisch teeltplan of de percelen waarop dit plan betrekking heeft worden vooraf ter goedkeuring aan de stichting Skal voorgelegd en, direct na goedkeuring, in afschrift aan LASER gezonden.

(…)

6. De verplichtingen, genoemd in het eerste lid, gelden met ingang van de datum van de beschikking tot subsidieverlening onderscheidenlijk op enige datum daarna die door de aanvrager op het biologisch teeltplan is aangegeven. "

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Op 13 augustus 2002 heeft appellant bij verweerder een aanvraag om subsidie krachtens de Regeling ingediend. De aanvraag zag op de omschakeling van percelen naar een biologische productiemethode.

- Bij brief van 19 augustus 2002 heeft verweerder naar aanleiding van de aanvraag diverse vragen aan appellant gesteld. In die brief is onder meer de volgende passage opgenomen:

" Bij vergelijking van informatie die u heeft verstrekt, landbouwtelling en de aanvraag oppervlakten 2002 meldt u bij laatst genoemde regeling perceel 5 (=pacht) aan voor een subsidie, in de aanvraag RSBP komt dit perceel niet meer voor; daarom de vraagstelling: maakt dit perceel geen deel meer uit van uw bedrijf? Een zelfde vraag over een perceelgrasland van 0.30 ha. Eveneens blijkt uit de aanvraag oppervlakte 2002 dat de overige in gebruik zijnde percelen wel deel uitmaken van dezelfde productierichting. Dit houdt in dat de gronden opgegeven dienen te worden als losse grond. (…) "

- Bij ongedateerde brief, bij verweerder ingekomen op 28 augustus 2002, heeft appellant een gewijzigde aanvraag ingediend, alsmede in antwoord op de vraag van verweerder over het perceel van 0,30 ha het volgende opgemerkt:

" De overige 0,30 ha, waar u op doelt ligt wel bij het bedrijf en heb ik in eigendom. Dit perceel is tijdelijk gebruikt als hooigrasland voor de ruwvoederverstrekking v/d varkens. Verder hebben er tijdelijk kuilen gelegen. Het ligt wel weer in de bedoeling dit perceel voor teeltdoeleinden in te zetten. "

- Bij brief van 18 september 2002 heeft verweerder naar aanleiding van de reactie van appellant, onder meer het volgende opgemerkt:

" Het perceel grasland met een oppervlakte van 0.30 ha maakt deel uit van uw bedrijf, daarom dient het vermeld te worden op het bouwplan en op het biologisch teeltplan en op de bedrijfskaart.

Ik zend u hierbij de kopie van het aanvraagformulier en de bijlage retour. Deze kunt u gebruiken voor indien u gegevens op het aanvraagformulier wilt corrigeren. Indien het biologisch teeltplan wordt gewijzigd dient u het biologisch teeltplan wederom ter goedkeuring voor te leggen aan de stichting Skal. (…) "

- Bij ongedateerde brief, bij verweerder ingekomen op 1 oktober 2002, heeft appellant onder meer het volgende opgemerkt:

" Het perceel grasland met de opp. van 0.30 ha is nu reeds bewerkt en aangesloten bij perceel 4. Zie opgave C1 tot. opp. 2.60 ha. (…) "

- Bij brief van 30 oktober 2002 heeft verweerder appellant verzocht nadere informatie te verstrekken met betrekking tot de pacht van perceel 5 en met betrekking tot zogeheten 'losse gronden'.

- Bij brief van 1 november 2002 heeft verweerder appellant een bevestiging gestuurd van het telefoongesprek van diezelfde datum dat betrekking had op perceel 5 en de losse gronden. Verweerder heeft diverse formulieren ter invulling bijgevoegd.

- Bij ongedateerde brief, bij verweerder ingekomen op 14 november 2002, heeft appellant nadere stukken ingediend.

- Bij besluit van 18 november 2002 heeft verweerder de subsidieaanvraag geweigerd. Daarbij heeft verweerder het volgende overwogen:

" Bij de beoordeling van uw aanvraag is gebleken dat u perceel 5 (pacht) van uw aanvraag oppervlakten 2002 niet omschakelt naar de biologische productiemethode. Volgens uw schriftelijke toelichting staat verpachter niet toe dat op het betreffende perceel de biologische productiemethode wordt toegepast. Uit de gevoerde correspondentie blijkt overigens duidelijk dat u naast de biologische productiemethode ook de gangbare productiemethode blijft toepassen.

Deze reden biedt naar mijn mening reeds voldoende grondslag voor de onderhavige afwijzing. Nadere bespreking van en voorzover nodig, nader onderzoek naar de vraag of aan de overige voorwaarden van de regeling is voldaan, is verder achterwege gebleven. "

- Op 19 november 2002 heeft appellant een wijziging op de aanvraag bij verweerder ingediend.

- Tegen het besluit van 18 november 2002 heeft appellant bezwaar gemaakt bij brief van 20 november 2002, bij verweerder ingekomen op 4 december 2002.

- Bij brief van 2 juni 2003 heeft appellant het bezwaarschrift aangevuld met een overzicht van de percelen per 15 mei 2003.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het standpunt van verweerder

In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant betreffende perceel 5 gegrond geoordeeld en het besluit van 18 november 2002 om die reden herroepen. Bij de daarop volgende nieuwe beoordeling van de aanvraag om subsidie, heeft verweerder vastgesteld dat de aanvulling van het bezwaarschrift van 2 juni 2003 uitgaat van een totale oppervlakte van 15,80 ha, terwijl voordien sprake was van 15,50 ha. Nu Skal geen goedkeuring heeft gegeven voor de omschakeling van de 0,30 ha, heeft appellant volgens verweerder niet voldaan aan artikel 5, derde lid, van de Regeling. Verweerder heeft vervolgens de aanvraag om subsidie afgewezen.

In het verweerschrift heeft verweerder er verder op gewezen dat appellant in de brieven die op 28 augustus 2002 en 1 oktober 2002 bij verweerder zijn ingekomen, zelf heeft aangegeven dat hij de opbrengst van het perceel van 0,3 ha heeft gebruikt als veevoer.

4. Het standpunt van appellant

Appellant voert tegen het bestreden besluit aan dat hij in antwoord op de brief van verweerder van 19 augustus 2002 had aangegeven het perceel van 0,30 ha enkel te gebruiken voor de opslag van kuilen en ruwvoeders. Wel was hij van plan het perceel in de toekomst als cultuurgrond in gebruik te nemen. In overeenstemming met het feitelijke gebruik had hij het perceel niet op het aanvraagformulier van 13 augustus 2002 vermeld. Ook ten tijde van de controle door Skal op 24 juni 2003 was het niet in gebruik als cultuurgrond, aldus appellant. Hij stelt verder dat hij ook niet de bedoeling had om subsidie aan te vragen voor grond die wel tot zijn bedrijf behoort, maar die hij voor opslag gebruikt. Om die reden verzoekt hij het perceel van 0,30 ha als niet aangemeld te beschouwen.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Appellants aanvraag heeft betrekking op een bedrijf van 15,8 ha. Het door de Stichting Skal goedgekeurde teeltplan betreft een oppervlakte van 15,5 ha. Een dergelijke aanvraag omvat niet het hele bedrijf, dus kan voor omschakeling van het bedrijf naar de biologische productiemethode geen subsidie verleend worden.

Het is verweerder echter bekend dat Skal bij zijn beoordeling niet dezelfde invalshoek hanteert als verweerder. Kort gezegd is Skal bij een controle slechts geïnteresseerd in de percelen, waarop een bepaalde teelt plaatsvindt, die wordt omgeschakeld. Als een perceel niet beteeld wordt, hoeft het voor Skal niet in de omschakeling betrokken te worden. Daarom heeft Skal appellant er bij het controlebezoek ook niet op gewezen, dat het perceel van 0,3 ha niet buiten de omschakeling zou mogen blijven.

Verweerder daarentegen gaat er bij de toepassing van de Regeling vanuit dat alle percelen die tot een bedrijf behoren in de beoordeling betrokken moeten worden. Als percelen van het bedrijf deel uitmaken waarvan niet vaststaat dat ze in een biologisch teeltplan betrokken worden, terwijl ze niet uitdrukkelijk tot een andere productierichting horen, levert dat een weigeringsgrond voor de gevraagde subsidie op.

Verweerder heeft in dit geval appellant het ontbreken van een teeltplan voor de bewuste 0,3 ha pas bij het besluit op bezwaar tegengeworpen. Appellant is dus niet eerder geconfronteerd met deze weigeringsgrond.

Desgevraagd is namens verweerder ter zitting verklaard dat, als appellant vóór de besluitvorming van dit probleem op de hoogte gesteld was, hij in overleg met Skal het teeltplan zodanig had kunnen aanpassen, dat zijn bedrijf voor 15,5 of 15,8 ha voor subsidie ingevolge de Regeling in aanmerking had kunnen komen. Ook appellant gaat daarvan uit.

De bij de behandeling van deze aanvraag gevolgde procedure kenmerkt zich door een reeks wijzigingen en misverstanden, ook aan de zijde van verweerder, waarin verweerder appellant telkens de gelegenheid heeft gegeven zijn aanvraag te verbeteren.

Door aan het eind van een dergelijk traject de aanvraag van appellant af te wijzen op grond van het feit, dat het door Skal goedgekeurde teeltplan voor de bewuste 0,3 ha niet gold, zonder hem te waarschuwen en de gelegenheid te geven het teeltplan aan te passen, heeft verweerder naar het oordeel van het College, alle omstandigheden in aanmerking genomen, in strijd gehandeld met het beginsel van fair play, met name omdat verweerder wist dat Skal bij de controle geen aanmerking pleegt te maken over het niet in het teeltplan betrekken van niet beteelde grond.

5.2 Uit het bovenstaande volgt dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder zal opnieuw op het bezwaar van appellant moeten beslissen.

Niet is gebleken van proceskosten waarin verweerder op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht veroordeeld dient te worden.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het op 15 januari 2004 verzonden besluit van verweerder;

- draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak opnieuw een besluit te nemen op het bezwaar van appellant;

- bepaalt dat de Staat der Nederlanden het door appellant betaalde griffierecht van € 116,-- (zegge honderdzestien euro) aan

hem moet vergoeden.

Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. J.A. Hagen en mr. F.W. du Marchie Sarvaas, in tegenwoordigheid van mr. M.B.L. van der Weele als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2005.

w.g. W.E. Doolaard w.g. M.B.L. van der Weele