Regeling dierlijke EG-premies
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 04/400 8 februari 2005
5125 Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. D. Özdemir, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 12 mei 2004, bij het College binnengekomen op 13 mei 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 6 april 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van appellants aanvraag om premie voor het jaar 2002 op grond van de Regeling dierlijke EG-premies (hierna: de Regeling).
Bij brief van 15 juni 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 21 januari 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij namens appellant B, gemachtigde, is verschenen en verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (Pb L 160, blz. 21), zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1512/2001 van de Raad van 23 juli 2001 (Pb L 201, blz. 1), luidt, voorzover van belang:
"Artikel 4
1. Aan rundvleesproducenten die op hun bedrijf mannelijke runderen houden, kan op hun verzoek een speciale premie worden verleend. (…)
Artikel 12
1. Het totale aantal dieren waarvoor de speciale premies (…) kunnen worden verkregen, wordt begrensd door toepassing van een veebezettingsgetal van 2 grootvee-eenheden (GVE) per hectare per kalenderjaar. Vanaf 1 januari 2002 geldt een veebezettingsgetal van 1,9 GVE (…). Het veebezettingsgetal geeft de verhouding weer tussen het aantal GVE en het areaal van het bedrijf dat voor de voedering van de dieren van hetzelfde bedrijf wordt gebruikt. (…)
2. Het veebezettingsgetal van het bedrijf wordt vastgesteld op grond van:
a) de aantallen mannelijke runderen, zoogkoeien en vaarzen, schapen en/of geiten waarvoor premieaanvragen zijn ingediend, en het aantal melkkoeien dat nodig is voor de productie van de aan de producent toegekende totale referentiehoeveelheid melk. Voor de omrekening van het aldus verkregen aantal dieren in GVE wordt gebruikgemaakt van de omrekeningstabel in bijlage III;
b) het voederareaal: de oppervlakte van het bedrijf die gedurende het hele kalenderjaar voor de runderveehouderij en de schapen- en/of geitenhouderij beschikbaar is. (…)
Verordening (EG) nr. 2342/1999 van de Commissie van 28 oktober 1999 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1254/1999 (Pb L 281, blz. 30), voorzover thans van belang, luidt:
"Artikel 31
Veebezettingsgetal
1. Voor elke producent die voor eenzelfde kalenderjaar
- de in artikel 6, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3508/92 bedoelde steunaanvraag "oppervlakten",
en
- ten minste één aanvraag voor een speciale premie of een zoogkoeienpremie
indient, stellen de bevoegde autoriteiten het aantal grootvee-eenheden (GVE) vast dat overeenkomt met het aantal dieren waarvoor een speciale premie of een zoogkoeienpremie kan worden toegekend, rekening houdend met het voederareaal van zijn bedrijf.
(…)
3. Ter bepaling van het aantal dieren waarvoor een premie kan worden toegekend:
a) wordt het overeenkomstig de voorschriften in het kader van het geïntegreerd systeem bepaalde aantal hectaren vermenigvuldigd met het veebezettingsgetal, zoals vastgesteld in artikel 12 van Verordening (EG) nr. 1254/1999;
b) wordt van het aldus verkregen aantal het aantal GVE afgetrokken dat overeenkomt met het aantal melkkoeien dat nodig is om de op het bedrijf beschikbare referentiehoeveelheid melk te produceren (…) .
De einduitkomst van deze berekeningen is het maximumaantal GVE waarvoor de speciale premie en de zoogkoeienpremie kunnen worden toegekend. "
In Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001, houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen, (Pb L 327, blz. 11) is onder meer bepaald:
"Artikel 8
Wijzigingen in de steunaanvraag "oppervlakten"
1. Onverminderd het bepaalde in lid 3, mogen na de uiterste datum voor de indiening van de steunaanvraag "oppervlakten" individuele voor de landbouw gebruikte percelen die nog niet in de steunaanvraag waren aangegeven, worden toegevoegd, en wijzigingen met betrekking tot het gebruik of de steunregeling worden aangebracht, voorzover alle krachtens de op de betrokken steunregeling van toepassing zijnde sectorspecifieke voorschriften geldende voorwaarden in acht worden genomen.
2. De toevoeging van percelen landbouwgrond en wijzigingen als bedoeld in lid 1 moeten schriftelijk aan de bevoegde instantie worden medegedeeld tot uiterlijk de datum die voor de inzaai of overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1251/1999 is vastgesteld.
Artikel 12
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de voorschriften van de artikelen 6 tot en met 11 kan in geval van een door de bevoegde instantie erkende kennelijke fout, een steunaanvraag te allen tijde na de indiening worden aangepast. "
In artikel 1, eerste lid, van de Regeling vaststelling indieningsperiode 2002 aanvraag oppervlakten is bepaald dat de indieningsperiode loopt van 1 april 2002 tot en met 15 mei 2002.
In artikel 7.1, eerste lid, onder a, van de Regeling is bepaald dat een premie de producent slechts wordt verleend tot het voor het bedrijf van de producent ingevolge artikel 12, eerste lid, van verordening 1254/1999 geldende maximum veebezettingsgetal.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft met een door hem op 12 mei 2002 ondertekend formulier "Gecombineerde opgave 2002" een aanvraag oppervlakten ingediend, waarin 25,04 ha blijvend grasland (gewascode 265) is opgegeven met bijdragecode 875 (geen bijdrage dan wel HPA-regelingen). Met de aanvraag zijn geen percelen voerderareaal opgegeven.
- Op 17 mei 2002 heeft appellant op grond van de Regeling premie aangevraagd voor het aanhouden van vijf mannelijke runderen.
- Bij brief van 8 juli 2002 heeft verweerder appellant in de gelegenheid gesteld om onvolkomenheden in de aanvraag te herstellen wat betreft de ingediende Bedrijfskaarten en het Overzicht gewaspercelen. Op 16 juli 2002 heeft appellant de gecorrigeerde aanvraag geretourneerd.
- Bij brief van 9 december 2002 heeft verweerder aan appellant medegedeeld dat hij geen percelen voederareaal ten behoeve van dierlijke EG-premies heeft opgegeven.
- Bij besluit van 5 juni 2003 heeft verweerder de aanvraag om premie voor de vijf stieren afgewezen, omdat appellant in zijn aanvraag oppervlakten geen of minder dan 7,89 ha voederareaal heeft opgegeven zodat de veebezettingsruimte slechts 15 GVE bedraagt, waarvan na aftrek van 27,59 GVE voor het melkquotum 0 GVE overblijft om de premieaanvraag voor het aanhouden van mannelijke runderen te kunnen inwilligen.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 11 juni 2003 bezwaar gemaakt.
- Op 16 maart 2002 is appellant telefonisch gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan heeft verweerder, kort weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd.
Gebleken is dat appellant in de "Gecombineerde opgave 2002" ten onrechte bijdragecode 875 (geen bijdrage dan wel HPA-regelingen) heeft ingevuld in plaats van bijdragecode 800 (voederareaal). Door middel van het ondertekenen van de aanvraag heeft appellant verklaard kennis te hebben genomen van, en in te stemmen met, de voorwaarden en verplichtingen zoals vermeld in de Regeling en de communautaire regelgeving. Onbekendheid met de regelgeving kan niet alsnog leiden tot toekenning van premie. Volgens verweerder is appellant, als producent, verantwoordelijk voor het juist invullen van zijn eigen aanvraag en dienen de gevolgen van een eventuele onjuiste opgave voor zijn rekening te blijven. Slechts indien sprake is van een door LASER erkende kennelijke fout, kan een aanvraag na sluiting van de aanvraagperiode nog worden gewijzigd. Daarvan is volgens verweerder echter in onderhavig geval, gelet op het ter zake gehanteerde werkdocument van de Europese Commissie, geen sprake, nu appellants aanvraag als zodanig logisch, volledig en consequent is ingevuld.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft in beroep, samengevat weergegeven, aangevoerd dat verweerder ten onrechte de door hem gemaakte fout bij het invullen van de aanvraag oppervlakten, waardoor in plaats van bijdragecode 800 (voederareaal) bijdragecode 875 (geen bijdrage dan wel HPA-regelingen) is opgegeven, niet als kennelijke fout wil erkennen. Het niet opgeven van voerderareaal is duidelijk tegenstrijdig met de kort daarna ingediende aanvraag om stierenpremie. Verweerder had appellant op deze strijdigheid moeten wijzen, zodat de aanvraag oppervlakten verbeterd had kunnen worden. Volgens appellant stelt verweerder zich in het bestreden besluit in feite op het standpunt, dat als de fout opzettelijk was gemaakt, appellant wèl in de gelegenheid was gesteld om te corrigeren. Ten slotte kan appellant, gelet op de lage vleesprijzen, de stierenpremie niet missen.
5. De beoordeling van het geschil
Het geding spitst zich toe op de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door appellant onjuist opgegeven bijdragecode geen kennelijke fout is als bedoeld in artikel 12 van Verordening nr. 2419/2001, zodat de aanvraag op dit punt niet meer kan worden verbeterd.
Zoals het College eerder heeft overwogen, is slechts sprake van een kennelijke fout, indien objectief kan worden vastgesteld dat de aanvankelijk gedane opgave kennelijk fout was. Dit is het geval, wanneer uit de aanvraag zelf blijkt dat de gedane opgave niet juist kan zijn.
Verweerder heeft zich in het onderhavige geval naar het oordeel van het College terecht op het standpunt gesteld dat de door appellant ingediende aanvraag oppervlakten in zichzelf geen ongerijmdheden of innerlijke tegenstrijdigheden bevat. Het staat een producent immers vrij om zijn percelen grasland niet voor voederareaal in aanmerking te brengen en het is niet de taak van verweerder om zich bij de beoordeling van de aanvraag te verdiepen in de eventuele motieven van de aanvrager. Dat bij vergelijking van de aanvraag oppervlakten met de – bij een andere vestiging van LASER ingediende – aanvraag om stierenpremie wel sprake zou zijn geweest van een ongerijmdheid, kan hieraan evenmin afdoen, omdat verweerder niet is gehouden om bij de beoordeling van de aanvraag oppervlakten eventuele andere door appellant ingediende aanvragen te betrekken.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien om appellant na afloop van de sluitingsdatum nog in de gelegenheid te stellen zijn aanvraag oppervlakten te wijzigen. Hierdoor beschikte appellant niet over voldoende ruimte in de veebezetting, zodat de aanvraag om stierenpremie moest worden afgewezen. Het beroep moet derhalve ongegrond worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht zijn geen termen aanwezig.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, in tegenwoordigheid van mr. J.M.W. van de Sande als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2005.
w.g. J.A. Hagen w.g. J.M.W. van de Sande