ECLI:NL:CBB:2005:AT1733
public
2015-11-11T10:18:29
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AT1733
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2005-03-03
AWB 03/1349
Eerste aanleg - meervoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2005:AT1733
public
2013-04-04T22:07:41
2005-03-22
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2005:AT1733 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 03-03-2005 / AWB 03/1349

Wet goederenvervoer over de weg

College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 03/1349 3 maart 2005

14000 Wet goederenvervoer over de weg

Uitspraak in de zaak van:

A, te X, appellant,

tegen

Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie, verweerster,

gemachtigde: P.Th.P.M. Hamilton, werkzaam bij verweerster.

1. De procedure

Bij besluit van 28 oktober 2002 heeft verweerster de aan appellant verleende vergunningen voor beroepsgoederenvervoer ingetrokken op de grond dat appellant niet heeft aangetoond dat hij vóór 1 oktober 2002 aan de eis van kredietwaardigheid voldeed.

Bij besluit van 18 september 2003 heeft verweerster het hiertegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief, gedagtekend 27 oktober 2003, bij het College binnengekomen op 30 oktober 2003, beroep ingesteld.

Bij brief van 3 december 2003 heeft appellant de gronden van het beroep aangevuld.

Bij brief van 19 december 2003 heeft verweerster een verweerschrift ingediend.

Op 16 december 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant niet is verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

2. De beoordeling van het geschil

2.1 Ingevolge artikel 12, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet goederenvervoer over de weg (hierna: Wet) wordt een vergunning voor binnenlands beroepsvervoer ingetrokken, indien niet langer wordt voldaan aan de eisen bedoeld in artikel 8, eerste lid. Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder a, van artikel 12 van de Wet wordt een communautaire vergunning ingetrokken, indien de vergunninghouder niet meer in bezit is van een vergunning voor binnenlands beroepsvervoer.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet is een van de eisen waaraan de ondernemer moet voldoen, de eis van kredietwaardigheid. Op grond van het tweede lid van dat artikel en artikel 20 van het Besluit goederenvervoer over de weg (Stb. 1999, 352) is de Regeling kredietwaardigheid beroepsvervoer 2002 (Stcrt. 2001, 240, hierna: Regeling) vastgesteld, waarin nadere regels worden gegeven met betrekking tot de eis van kredietwaardigheid. In artikel 1, aanhef en onder a, van de Regeling is bepaald dat het kapitaal en de reserves (verder te noemen: het kapitaal) waarover een ondernemer dient te beschikken ten minste € 18.000 bedraagt, wanneer hij in zijn onderneming één of twee vrachtauto's gebruikt. In artikel 2, tweede lid, van de Regeling wordt, kort gezegd, als bewijs dat het vermogen van de ondernemer voldoet aan de in artikel 1 gestelde eisen een balans en toelichting daarop voorzien van een door een registeraccountant of accountant-administratieconsulent afgegeven verklaring verlangd.

2.2 Verweerster heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat niet is aangetoond dat appellant op 1 oktober 2002 heeft voldaan aan de minimumeis van een kapitaal van € 18.000,--, zodat verweerster gehouden was de vergunningen van appellant in te trekken. Hiertoe heeft verweerster overwogen dat door appellant slechts een uittreksel van zijn financiële administratie over het jaar 2000 is overgelegd waarop bovendien geen accountantscontrole is toegepast. Uit de overgelegde gegevens blijkt niet dat door appellant aan de eis van kredietwaardigheid wordt voldaan. Andere gegevens heeft appellant niet overgelegd.

Voorts zijn de financiële gegevens over het jaar 2001 die appellant in beroep heeft overgelegd niet voorzien van een accountantsverklaring. Bovendien valt uit deze financiële gegevens niet op te maken of de onderneming beschikt over voldoende risicodragend vermogen, aldus verweerster.

2.3 Het College is van oordeel dat verweerster op goede gronden heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat appellant heeft voldaan aan de eis van kredietwaardigheid. Vast staat dat ten aanzien van de waardering van het risicodragend vermogen van appellant geen accountantsverklaring als bedoeld in artikel 2 van de Regeling is afgegeven. Reeds gelet hierop heeft appellant niet op de in de Regeling vereiste wijze aangetoond dat hij voldoet aan de eis van kredietwaardigheid. Het College acht de motivering van het bestreden besluit door verweerster juist en sluit zich hierbij aan.

2.4 Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, mr. M.A. Fierstra, mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, in tegenwoordigheid van mr. A. Graefe als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2005.

w.g. H.C. Cusell w.g. A. Graefe