EG-steunverlening akkerbouwgewassen
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(Zesde enkelvoudige kamer)
AWB 04/167 11 maart 2005
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: ir. S. Boonstra, werkzaam bij NLTO Advies te Drachten,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. F.S. Cooke, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 27 februari 2004, bij het College binnengekomen op 1 maart 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 17 februari 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder, gevolg gevend aan de uitspraak van het College van 21 november 2003 in zaak 03/462, opnieuw beslist op het bezwaar van appellant tegen zijn besluit op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) van 16 december 2002.
Bij brief van 13 mei 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 28 januari 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij van de zijde van appellant zijn gemachtigde en zijn neef C zijn verschenen, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 2419/2001 bevat onder meer de volgende bepalingen
"Artikel 12
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de voorschriften van de artikelen 6 tot en met 11 kan in geval van een door de bevoegde instantie erkende kennelijke fout, een steunaanvraag te allen tijde na de indiening worden aangepast.
Artikel 14
Intrekking van steunaanvragen
1. Een steunaanvraag kan te allen tijde geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken.
Wanneer echter de bevoegde instantie het bedrijfshoofd reeds in kennis heeft gesteld van onregelmatigheden in zijn steunaanvraag, of van haar voornemen bij hem een controle ter plaatse uit te voeren, waarbij vervolgens onregelmatigheden worden ontdekt, mogen de bij de onregelmatigheden betrokken gedeelten van de aanvraag niet worden ingetrokken.
2. (…)
Artikel 32
1. (…)
2. Wanneer met betrekking tot de totale geconstateerde oppervlakte waarop een steunaanvraag in het kader van de in artikel 1, lid 1, onder a), van Verordening (EEG) nr. 3508/92 vermelde steunregelingen betrekking heeft, het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte in de zin van artikel 31, lid 2, groter is dan 30 %, wordt het op grond van die steunregelingen toe te kennen steunbedrag waarop het bedrijfshoofd overeenkomstig artikel 31, lid 2, aanspraak zou kunnen maken, voor het betrokken kalenderjaar geweigerd.
Wanneer het verschil groter is dan 50 %, wordt het bedrijfshoofd bovendien tot een bedrag dat gelijk is aan het op grond van de eerste alinea geweigerde steunbedrag, nogmaals uitgesloten van de steun. dit bedrag wordt verrekend met de betalingen in het kader van de in artikel 1, lid 1, van verordening (EEG) nr. 3508/92 genoemde steunregelingen waarop het bedrijfshoofd aanspraak kan maken op grond van aanvragen die hij indient in de drie kalenderjaren die volgen op het kalenderjaar waarin het verschil wordt vastgesteld.”
In het werkdocument AGR 49533/2002 van de Europese Commissie betreffende kennelijke fouten in de zin van artikel 12 van de verordening (EG) nr. 2419/2001 is onder meer het volgende vermeld.
“(…) Rekening houdend met de bovenstaande randvoorwaarden, geven de commissiediensten de volgende richtsnoeren:
1. (…) Hierna worden met voorbeelden enige categoriën onregelmatigheden aangegeven die meestal als kennelijke fouten kunnen worden beschouwd:
a) fouten die direct in het oog springen bij een eerste aanvraag van de steunaanvraag: (…)
b) (…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Verweerder heeft op 7 mei 2002 een formulier "gecombineerde opgave 2002 voor landbouwtelling, gewaspercelen en aanvraag oppervlakten” ontvangen van appellant. Met dit formulier heeft appellant onder meer voor 2 maïspercelen, met de volgnummers 2 en 3, ter grootte van 3.90 en 4.27 ha akkerbouwsteun aangevraagd. Op het formulier aanvraag oppervlakten heeft verweerder behalve naam, relatienummer en aanvraagnummer van appellant de aanduiding "mestnummer(s) 033.017.824" voorgedrukt. Appellant heeft bij perceel 2 dit voorgedrukte mestnummer ingevuld. Bij perceel 3 heeft hij als mestnummer 033.017.816 ingevuld.
- Verweerder heeft ook van C een aanvraag voor akkerbouwsteun met betrekking tot het perceel met volgnummer 3 ontvangen en wel voor een oppervlakte van 4.00 ha maïs.
- Bij brief van 30 september 2002 heeft verweerder appellant meegedeeld dat voor het perceel met volgnummer 3 door appellant en anderen akkerbouwsteun is aangevraagd voor een oppervlakte van 8.27 ha, terwijl de topografische oppervlakte van dit perceel slechts 4.27 ha is. Gelet hierop heeft verweerder appellant - onder aankondiging van zijn voornemen om voor de berekening van de akkerbouwsteun uit te gaan van de topografische oppervlakte, hetgeen mogelijk oplegging van een sanctie kan inhouden- verzocht opheldering te verstrekken met betrekking tot deze overschrijding van de perceelsoppervlakte.
- Bij brief van 12 oktober 2002 heeft appellant onder meer het volgende meegedeeld:
"Er is door ons een fout gemaakt bij de aanvraag oppervlakte 2002. We hebben perceel 3 met nr. 2233551834 aangemeld, omdat we deze 6 maand in gebruik hebben en 6 maand (1 mei- 1 nov.) verhuurd hebben. Bij aanvraag blijkt dat dit foutief was ingevuld en verzoeken U dan om deze onterechte aanvraag terug te trekken."
- Bij besluit van 16 december 2002 heeft verweerder, onder verwijzing naar artikel 32, lid 2, alinea 1 van Verordening (EG) nr. 2419/2001, de aanvraag akkerbouwsubsidie afgewezen. Daarnaast heeft verweerder, onder verwijzing naar artikel 32, tweede lid, alinea 2 van Verordening (EG) nr. 2419/2001, in een bijlage bij het bestreden besluit aan appellant medegedeeld, dat besloten is hem tot een bedrag dat gelijk is aan het geweigerde steunbedrag nogmaals uit te sluiten van subsidie voor het komende jaar.
- Op 27 december 2002 heeft appellant een bezwaarschrift ingediend.
- Bij besluit van 14 maart 2003 heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
- Tegen dit besluit heeft appellant beroep ingesteld bij het College.
- Het onder zaaknummer 03/462 ingenomen beroep is door het College gegrond verklaard bij uitspraak van 21 november 2003. In deze uitspraak heeft het College overwogen dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt omdat het is genomen in strijd met de in artikel 7:2 van de Awb neergelegde verplichting de belanghebbende te horen alvorens op een bezwaarschrift te beslissen. In de uitspraak heeft het College onder meer bepaald dat verweerder opnieuw op het bezwaarschrift dient te beslissen.
- Op 13 januari 2004 heeft verweerder appellant alsnog gehoord naar aanleiding van het door hem gemaakte bezwaar.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat terugtrekking van het perceel 3 uit de aanvraag, zoals door appellant voorgesteld in zijn brief van 12 oktober 2002, uitsluitend mogelijk is als er in de aanvraag sprake is van een kennelijke fout. Verweerder had op dat ogenblik immers reeds geconstateerd dat er met betrekking tot dit perceel sprake was van een onregelmatigheid.
Dat appellant in zijn aanvraag oppervlakten een mestnummer heeft vermeld achter perceel 3 dat niet correspondeert met het door verweerder voorgedrukte mestnummer op het formulier levert geen kennelijke fout op. In het kader van de besluitvorming met betrekking tot de aanvraag akkerbouwsteun controleert verweerder uitsluitend of er een mestnummer achter een perceel is ingevuld. Verder is het mestnummer niet van belang om tot een besluit over de aangevraagde akkerbouwsteun te komen. Overigens kan een aanvrager meerdere mestnummers hebben, zodat het kan voorkomen dat het voorgedrukte mestnummer afwijkt van het achter een perceel vermelde mestnummer.
4. Het standpunt van appellant
Appellant meent dat hij het abusievelijk zowel door hemzelf als zijn neef opgegegeven perceel 3 conform de wijzigingsvoorschriften ook op 12 oktober 2002 nog mocht terugtrekken. De aanvraag oppervlakten, die onderdeel is van het formulier gecombineerde opgave 2002, bevat immers een innerlijke tegenstrijdigheid nu achter perceel 3 het mestnummer staat vermeld van de neef van appellant. Dit mestnummer wijkt uiteraard af van het aan appellant toebedeelde mestnummer, dat door verweerder is voorgedrukt op het formulier. Deze tegenstrijdigheid had verweerder bij controle behoren op te vallen en dan had appellant de gelegenheid gekregen de abusievelijk onjuiste opgave alsnog te herstellen door het bewuste perceel terug te trekken.
De tegenwerping dat slechts het Bureau Heffingen, na de besluitvorming op de aanvraag akkerbouwsubsidie, de opgegeven mestnummers controleert, kan geen argument zijn ter onderbouwing van verweerders stelling dat zijn agentschap LASER daar niet naar zou behoeven te kijken. Er is immers sprake van één formulier op basis waarvan dezelfde verweerder zowel besluiten met betrekking tot akkerbouwsteun als met betrekking tot de mestwetgeving neemt.
Daarnaast wijst appellant op de onevenredig zware gevolgen van het bestreden besluit voor appellant nu dit doorwerkt in toekomstige besluiten als de herstructureringsvoorstellen met betrekking tot de Europese landbouwsubsidies zullen zijn omgezet in concrete regelgeving.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt allereerst vast dat tussen partijen primair ter discussie staat of er sprake is van een kennelijke fout in de aanvraag. Het College is van oordeel dat beantwoording van deze vraag van doorslaggevend belang is, immers alleen indien er sprake is van een kennelijke fout kan ingevolge artikel 14 van de Verordening (EG) nr. 2419/2001 het perceel 3, zoals verweerder op goede gronden stelt, nog worden teruggetrokken.
5.2 Verweerder heeft aangegeven bij beantwoording van de vraag of er sprake is van een kennelijke fout het werkdocument van de Europese Commissie, nr AGR 49533/2002 als uitgangspunt te nemen. Het College heeft in vaste jurisprudentie geoordeeld het aanvaardbaar te achten dat verweerder dit werkdocument als richtsnoer voor de beoordeling van deze vraag hanteert.
5.3 Met betrekking tot de vraag of er sprake is van een kennelijke fout in de aanvraag nu appellant achter perceel 3 het mestnummer van zijn neef heeft vermeld, overweegt het College allereerst dat een aanvrager van akkerbouwsteun meerdere mestnummers kan hebben. Het feit dat verweerder op het aanvraagformulier van appellant één mestnummer heeft voorgedrukt, in combinatie met het gegeven dat appellant achter perceel 3 een ander mestnummer heeft vermeld, kan derhalve niet de conclusie dragen dat er sprake is van een kennelijke fout.
5.4 Het College acht het niet onjuist dat verweerder bij de beantwoording van de vraag of een tegenstrijdigheid in de aanvraag akkerbouwsteun een kennelijke fout oplevert uitsluitend kijkt naar mogelijke tegenstrijdigheden in die gegevens uit het aanvraagformulier, die relevant zijn voor de beoordeling van deze aanvraag.
In dit verband merkt het College op dat verweerders gemachtigde ter zitting heeft verklaard dat het feit, dat het mestnummer op de aanvraag oppervlakten vermeld dient te worden slechts te maken heeft met een zekere koppeling van bestanden tussen de verschillende diensten, met het oog op een efficiënte wijze van uitvoeren van controle. Het College acht het niet onbegrijpelijk dat verweerder er voor heeft gekozen in het formulier het gedeelte “overzicht gewaspercelen” te kiezen als plaats waar mestnummers dienen te worden opgegeven. Op dat gedeelte dienen immers alle percelen te worden vermeld.
Het College kan uit de aldus gekozen plaats niet afleiden dat dit gegeven daarmee relevant is geworden voor de beoordeling van de aanvraag akkerbouwsubsidie.
5.5 Het staat verweerder vrij er voor te kiezen bij de voorbereiding van de diverse besluiten die op basis van het formulier Gecombineerde Opgave moeten worden genomen, meerdere diensten en agentschappen te betrekken. Tegen deze achtergrond kan niet staande worden gehouden dat het agentschap LASER, bij een normale eerste controle van een aanvraag akkerbouwsubsidie steeds gehouden zou zijn alle- en dus ook de voor de besluitvorming op die aanvraag niet relevante- op het formulier Gecombineerde Opgave voorkomende gegevens te controleren.
5.6 De zinsnede “fouten die direct in het oog springen bij een eerste onderzoek van de steunaanvraag” uit het werkdocument AGR 49533/2002 van de Europese Commissie biedt geen aanknopingspunt voor de conclusie dat verweerder, door bij de besluitvorming in het kader van de aanvraag akkerbouwsteun alleen naar de voor die aanvraag relevante gegevens te kijken, heeft gehandeld in strijd met het door hemzelf gekozen richtsnoer.
5.7 Met betrekking tot de grief van appellant dat het bestreden besluit onevenredig zware gevolgen voor hem heeft nu het doorwerkt in toekomstige besluiten met betrekking tot aanvragen akkerbouwsubsidie, overweegt het College dat in deze zaak uitsluitend het besluit op de aanvraag akkerbouwsubsidie voor het jaar 2002 aan de orde kan zijn. Bij beantwoording van de vraag of recht bestaat op akkerbouwsteun kunnen de eventuele toekomstige gevolgen die een afwijzing voor de aanvrager kan hebben, geen rol spelen.
5.8 Nu er geen sprake is van een kennelijke fout heeft verweerder terecht de terugtrekking van perceel 3 uit de aanvraag geweigerd.
De slotsom is dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
5.9 Het College ziet geen aanleiding voor het toekennen van een proceskostenveroordeling.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2005.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas