ECLI:NL:CBB:2005:AT2697
public
2015-11-16T15:24:22
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AT2697
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2005-03-11
AWB 03/1052
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2005:AT2697
public
2013-04-04T22:09:30
2005-03-29
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2005:AT2697 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 11-03-2005 / AWB 03/1052

EG-steunverlening akkerbouwgewassen

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(Zesde enkelvoudige kamer)

AWB 03/1052 11 maart 2005

5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant,

gemachtigde: ir. S. Boonstra, werkzaam bij NLTO Advies te Drachten,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. F.S. Cooke, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.

1. De procedure

Appellant heeft bij faxbericht van 28 augustus 2003, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 21 juli 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant gericht tegen verweerders besluit van 15 december 2002 om hem over dat jaar geen akkerbouwsubsidie toe te kennen op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling), niet-ontvankelijk verklaard.

Bij brief van 26 september 2003 heeft appellant de gronden voor zijn beroep aangevuld.

Verweerder heeft bij brief van 30 oktober 2003 de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.

Bij griffiersbrief van 5 februari 2004 heeft het College verweerder verzocht nadere gegevens te verstrekken omtrent de datum waarop het besluit van 15 december 2002 werd verzonden. Verweerder heeft hierop bij brief van 19 februari 2004 gereageerd.

Bij brief van 4 mei 2004 heeft verweerder meegedeeld dat hij, onder verwijzing naar zijn brief van 19 februari 2004, afziet van het indienen van een verweerschrift.

Op 28 januari 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen hun standpunt bij monde van hun gemachtigden hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Op 15 mei 2002 heeft verweerder een formulier gecombineerde opgave 2002 van appellant ontvangen, waarmee deze onder meer akkerbouwsteun voor een perceel zomergerst heeft aangevraagd.

- Bij brief van 16 september 2002 heeft verweerder appellant gewezen op een niet toegestane combinatie van gebruikscode en bijdragecode in zijn aanvraag oppervlakten. Appellant is verzocht deze onvolkomenheid binnen 14 dagen te herstellen. Verweerder heeft hier aan toegevoegd dat bij het uitblijven van een reactie het perceel zomergerst niet voor een bijdrage in aanmerking zal komen. De bijdragecode zal in dat geval worden gewijzigd in 999 ( geen bijdrage).

- Verweerder heeft naar aanleiding van deze brief van appellant geen reactie ontvangen. Daarop heeft verweerder de bijdragecode in de aanvraag oppervlakten op 27 november 2002 ambtshalve gewijzigd in 999 (geen bijdrage). Vervolgens heeft verweerder appellant bij besluit van 15 december 2002 meegedeeld dat hem naar aanleiding van zijn aanvraag oppervlakten 2002 geen akkerbouwsteun zal worden toegekend.

- Tegen het besluit van 15 december 2002 heeft appellant bij brief van 27 januari 2003 bezwaar gemaakt. Dit bezwaarschrift is op 29 januari 2003 in een door de PTT op 28 januari 2003 afgestempelde enveloppe ontvangen bij verweerders toenmalige agentschap LASER te Groningen.

- Bij brief van 20 februari 2003 heeft verweerder appellant meegedeeld dat het bezwaarschrift niet binnen de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb) vastgestelde termijn van 6 weken werd ontvangen. Appellant is verzocht binnen 14 dagen aan verweerder mee te delen of er bijzondere omstandigheden zijn geweest die er toe kunnen leiden dat de termijnoverschrijding niet aan appellant kan worden toegerekend.

Tevens is appellant er op gewezen dat hij het bezwaarschrift niet conform artikel 5: 6, eerste lid, van de Awb had ondertekend. Appellant is verzocht dit verzuim binnen 14 dagen te herstellen.

Tenslotte is appellant er op gewezen dat het uitblijven van een reactie er toe zou leiden dat het bezwaar niet-ontvankelijk zou worden verklaard.

- Bij brief van 10 maart 2003 heeft verweerder appellant herinnerd aan zijn brief van 20 februari 2003. Appellant is nogmaals verzocht om binnen een week te reageren.

- Bij brief van 18 maart 2003 heeft verweerder appellant bevestigd dat telefonisch was toegezegd dat appellant tot 25 maart 2003 de gelegenheid geboden werd nadere bewijsstukken over te leggen betreffende de reden van de termijnoverschrijding.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit en de daarbij gegeven toelichting

Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat appellant van de hem bij de brieven van 29 januari 2003, 10 maart 2003 en 18 maart 2003 geboden gelegenheid om opheldering te verstrekken over de geconstateerde termijnoverschrijding geen gebruik heeft gemaakt. Tevens heeft appellant nagelaten gebruik te maken van de hem geboden gelegenheid om het bezwaarschrift alsnog te ondertekenen.

Appellant heeft niet aangetoond dat hem redelijkerwijs geen verwijt treft van het niet tijdig indienen van zijn bezwaar tegen het op maandag 16 december 2002 aan hem toegezonden besluit.

Gelet op het uitblijven van een reactie van appellant heeft verweerder, zonder dat een hoorzitting werd gehouden, het bezwaar van appellant, onder verwijzing naar artikel 6.6 van de Awb, niet-ontvankelijk verklaard.

Verweerder heeft in zijn brief van 19 februari 2004 en ter zitting uiteengezet dat ten tijde van belang bij de verzending van besluiten op grond van de Regeling als volgt werd gehandeld.

Besluiten werden, na de vaststelling daarvan, voorzien van een stempeldatum. Deze datum lag vijf dagen na de datum van vaststelling. Vervolgens werden deze besluiten aangeboden aan een gespecialiseerd bedrijf dat er voor diende te zorgen dat de besluiten vóór de stempeldatum worden verzonden. Indien die termijn niet werd gehaald diende naast de reeds geplaatste stempeldatum apart een stempel met daarop de datum van verzending te worden geplaatst.

Van een dergelijk apart stempel is in dit geval geen sprake. Daarom gaat verweerder er van uit dat het besluit vóór zondag 15 december 2002 werd verzonden. Omdat de exacte datum van verzending niet valt vast te stellen heeft verweerder appellant het voordeel van de twijfel gegund door aan te nemen dat verzending op maandag 16 december 2002 heeft plaatsgevonden.

Met het bedrijf waren in 2002 geen afspraken gemaakt omtrent het bijhouden van een systeem van verzendregistratie. Evenmin waren er afspraken om tot borging van de door het bedrijf te leveren kwaliteit te komen; bijvoorbeeld door een systeem van kwaliteitscontrole. Verweerder heeft overigens geen signalen ontvangen dat verzending niet volgens de gemaakte afspraak verliep.

4. Het standpunt van appellant

Appellant voert allereerst aan dat hij het merkwaardig vindt dat het besluit waarvan bezwaar op zondag 15 december 2002 zou zijn genomen. Hij wil wel aannemen dat het besluit- zoals verweerder stelt- op maandag 16 december 2002 werd verzonden. Dan kan het besluit hem op zijn vroegst op 17 december 2002 hebben bereikt. De beroepstermijn van 6 weken gaat dan in op 18 december 2002 en derhalve valt de laatste dag op 28 januari 2003. Dit betekent dat het in een op 28 januari 2003 door de PTT afgestempelde enveloppe verzonden bezwaarschrift tijdig werd verzonden.

Overigens meent appellant dat de problematiek van het eventueel niet tijdig indienen van het bezwaar ten onrechte niet tijdens een hoorzitting is besproken.

Appellant heeft zich na het besluit van 15 december 2002 primair bezig gehouden met het verzamelen van stukken betreffende de door de Provincie met vertraging afgegeven grondgebruiksverklaring. Tegen die achtergrond heeft hij zijn reactie op verweerders verzoeken om het bezwaarschrift alsnog van een handtekening te voorzien, te lang uitgesteld.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Het College heeft niet kunnen vaststellen of verzending van het bestreden besluit op of vóór 16 december 2002 heeft plaatsgevonden. Gelet op het hierna volgende heeft het College nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk geacht.

5.2 Het door appellant ingediende bezwaarschrift is in strijd met het bepaalde in artikel 6:5, eerste lid, van de Awb niet door appellant ondertekend. Verweerder heeft appellant drie maal verzocht dit verzuim te herstellen. Appellant heeft daaraan geen gevolg gegeven.

Het College vindt geen grond om te oordelen dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van de hem ingevolge artikel 6:6 van de Awb toekomende bevoegdheid om het bezwaar op die grond niet-ontvankelijk te verklaren.

5.3 Nu het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk was, kon verweerder gelet op artikel 7:3 van de Awb afzien van het houden van een hoorzitting.

5.4 De slotsom is dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.

5.5 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenvergoeding.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2005.

w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas