Regeling verbod handel met bepaalde stoffen behandelde dieren en producten
College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 03/805,03/806 en 03/807 6 januari 2005
5196 Regeling verbod handel met bepaalde stoffen
behandelde dieren en producten
Uitspraak in de zaken van:
R.M.A. Lensen, in diens hoedanigheid van curator in het faillissement van A, te Terneuzen, opposant van een beslissing van het College van beroep voor het Bedrijfsleven, gewezen op 1 oktober 2003,
gemachtigde: mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, advocaat te Terneuzen.
1. De procedure
Bij brief van 11 november 2003, bij het College binnengekomen op 12 november 2003, heeft opposant verzet gedaan tegen de uitspraak van het College van 1 oktober 2003, waarbij het College opposant kennelijk niet ontvankelijk heeft verklaard in zijn beroep tegen een drietal besluiten van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 10 juni 2003 (nr. TRCJZ/2003/5211) en 11 juni 2003 (nrs. TRCJZ/2003/5210 en TRCJZ/2003/5212) op grond van de artikelen 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, 6:6 en 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vanwege het ontbreken van de gronden van beroep, welk verzuim door opposant niet in de daartoe geboden termijn is hersteld. Bij dezelfde brief heeft opposant verzocht de behandeling van deze zaken op grond van artikel 8:14 Awb te voegen met de behandeling van de zaken AWB 03/786 tot en met AWB 03/788.
Op 14 oktober 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij gemachtigde van opposant is verschenen.
2. De beoordeling van het verzet
Opposant heeft gesteld dat het verzet ertoe strekt te voorkomen dat geen inhoudelijke beoordeling plaatsvindt van de zaken AWB 03/786 tot en met AWB 03/788, waarbij A - de gefailleerde waarvan opposant curator is -, als appellante is betrokken. Verweerder in die zaken zou zich, zo stelt opposant, bij het achterwege blijven van verzet tegen de niet ontvankelijkheid van het beroep van opposant als appellant in de zaken AWB 03/805 tot en met AWB 03/807, op het standpunt kunnen stellen dat de in de zaken AWB 03/786 tot en met AWB 03/788 bestreden besluiten kracht van gewijsde hebben gekregen, omdat die besluiten tevens het onderwerp zijn van het beroep van opposant. Het ontbreken van de gronden van beroep in de zaken AWB 03/805 tot en met AWB 03/807, verklaart opposant uit de omstandigheid dat ten gevolge van een miscommunicatie met (de gemachtigde van) A is verzuimd om het College mee te delen dat de gronden van beroep, ingediend door A in de zaken AWB 03/786 tot en met AWB 03/788, tevens dienen te gelden als gronden van beroep van opposant in de zaken AWB 03/805 tot en met AWB 03/807. Opposant heeft verklaard zich te kunnen vinden in een benadering waarbij gekozen wordt voor een inhoudelijke beoordeling van de zaken AWB 03/786 tot en met AWB 03/788.
Het College overweegt dat opposant als appellant heeft ingediend een beroepschrift op nader aan toe voeren gronden en dat de griffier van het College hem bij brief van 30 juli 2003 in de gelegenheid heeft gesteld tot vier weken nadien de gronden voor het beroep in te dienen. Het College stelt vast dat appellant heeft nagelaten de gronden voor het beroep in de daartoe gestelde termijn in te dienen en dat appellant evenmin op een later tijdstip dit verzuim heeft hersteld, zodat het beroepschrift niet voldoet aan de vereisten die daarvoor ingevolge artikel 6:5 Awb gelden. Nu zich geen omstandigheden voordoen op grond waarvan in redelijkheid kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest, is het beroepschrift terecht niet-ontvankelijk verklaard.
3. De beslissing
Het College verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham, mr. M.A. Fierstra en mr. H.G. Lubberdink, in tegenwoordigheid van mr. M. van Duuren als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2005.
w.g. M.A. van der Ham w.g. M. van Duuren