Wet personenvervoer 2000
Vergunning taxivervoer
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Vijfde enkelvoudige kamer
AWB 04/688 1 maart 2005
14914 Wet personenvervoer 2000
Vergunning taxivervoer
Uitspraak in de zaak van:
A, h.o.d.n. Taxibedrijf B, te X, appellant,
tegen
Minister van Verkeer en Waterstaat, verweerder,
gemachtigde: mr. H.J. ‘t Hart, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 18 augustus 2004, bij het College binnengekomen op 19 augustus 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 12 juli 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant, gericht tegen de intrekking van zijn vergunning tot het verrichten van taxivervoer, ongegrond verklaard.
Op 3 november 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 3 februari 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, alwaar appellant en de gemachtigde van verweerder hun standpunt hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Wet personenvervoer 2000 (hierna: de Wet) luidde ten tijde en voorzover hier van belang als volgt:
" Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
j. taxivervoer: personenvervoer per auto, anders dan bedoeld in onderdeel h, tegen betaling;
k. vervoerder: degene die (…) taxivervoer verricht, niet in de hoedanigheid van bestuurder van een auto, bus, trein, metro, tram of een via een geleidesysteem voortbewogen voertuig;
(…)
Artikel 4
(…)
2. Het is verboden taxivervoer te verrichten zonder een daartoe verleende vergunning.
(…)
Artikel 6
(…)
2. Een vergunning kan worden (…) ingetrokken.
(…)
Artikel 9
1. Een vergunning wordt, behoudens in bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen, slechts verleend aan een vervoerder die voldoet aan eisen van betrouwbaarheid, kredietwaardigheid en vakbekwaamheid.
(…)
Artikel 99
Het bestuursorgaan dat een vergunning heeft verleend, kan een vergunning volgens bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen regels, wijzigen, schorsen of intrekken:
a. indien is gehandeld in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde;
b. indien niet langer wordt voldaan aan een van de in artikel 9, eerste lid, bedoelde eisen, tenzij een ontheffing als bedoeld in het tweede lid van dat artikel is verleend.
(…)".
Artikel 26 van het Besluit personenvervoer 2000 (hierna: het Besluit) bepaalt onder meer het volgende:
" 1. De vervoerder die (…) taxivervoer verricht, moet aan de eis van vakbekwaamheid voldoen.
2. Degene die permanent en daadwerkelijk leiding geeft aan het vervoer, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de eis, bedoeld in het eerste lid, of, indien deze leiding bij meer personen berust, tenminste een van hen.
(…)"
In de Nota van toelichting bij artikel 26 van het Besluit is het begrip permanent en daadwerkelijk leidinggeven op de volgende wijze nader toegelicht:
"De eis van vakbekwaamheid beoogt door inbreng van de vakbekwame persoon een goede bedrijfsgang in de vervoersonderneming te waarborgen. Het predikaat "permanent" moet worden opgevat als een continue betrokkenheid bij het leidinggeven. De betrokkenheid mag niet incidenteel zijn. Indien het leidinggeven door de aard of grootte van de onderneming een voltijdse aangelegenheid is, betekent dit dat de vakbekwame niet slechts een gedeelte van de werktijd met daadwerkelijke leiding kan zijn belast. "Daadwerkelijk" geeft aan dat het om een inhoudelijke betrokkenheid bij het leidinggeven gaat. De functie van leidinggevende kan niet louter een formele status inhouden.
Zo kan een bestuurder van een rechtspersoon die als vervoerder geldt de vakbekwaamheid niet inbrengen indien de leiding over het vervoer feitelijk bij een ander berust. De werkzaamheden in het kader waarvan leiding wordt gegeven betekenen dat de vakbekwame inhoudelijk betrokken moet zijn bij beslissingen inzake uitbreiding van het bedrijf, het aangaan van financiële verplichtingen, het aan- en verkoopbeleid, de aansturing van personeel, het dagelijkse ondernemersbeleid, de relaties met de overheid, maar ook de strategie van het bedrijf op de vervoersmarkt. De uitleg van het begrip permanent leidinggeven vergt tevens dat de vakbekwame ten aanzien van deze werkzaamheden naar buiten vertegenwoordigingsbevoegd is.
Zonder een volmacht of mandaat om namens de vervoerder op te treden, kan de facto geen sprake zijn van leidinggeven als bedoeld in het onderhavige artikel."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 2 januari 2001 heeft verweerder van appellant een aanvraag om een taxivergunning ontvangen.
- Bij besluit van 6 augustus 2001 heeft verweerder appellant voor onbepaalde tijd vergunning verleend voor het verrichten van taxivervoer. Blijkens de bijlage bij dit besluit werd binnen de onderneming van appellant voldaan aan de in het Besluit omschreven eis van vakbekwaamheid door de inbreng van C (hierna: C) als procuratiehouder.
- Aan deze vergunningverlening ligt onder meer een tussen appellant en C gesloten procuratiecontract ten grondslag, waarin onder meer het navolgende is vastgelegd.
"4. Procuratiehouder verplicht zich jegens Ondernemers om zijn diensten als vakbekwame procuratiehouder in ieder geval op de volgende gebieden te verlenen:
- het nemen van investeringsbeslissingen, waaronder het aangaan van lease contracten, door Ondernemers inzake personenauto’s die als taxi worden ingezet;
- het beoordelen van het onderhoud van taxi’s van Ondernemers
- de beoordeling van het voeren van de administratie van Ondernemers, waarbij tot de administratie wordt gerekend:
- de financiële administratie;
- de personeelsadministratie;
- de fiscale aangiften;
- het namens Ondernemers onderhouden van contacten met de RVI, Belastingdienst, Bedrijfsvereniging/ LISV, Taxicentrale Amsterdam BV, althans het toezicht houden op die contacten."
- Teneinde inzicht te krijgen in de wijze waarop C invulling geeft aan zijn functie van vakbekwaam leidinggevende persoon binnen de onderneming van appellant, heeft verweerder appellant een formulier "Onderzoek Verklaring Inbreng Vakbekwaamheid" (hierna: het onderzoeksformulier) doen toekomen, met het verzoek dit formulier door C in te laten vullen.
- Op 26 juni 2003 heeft verweerder een door de accountant van appellant ingevuld onderzoeksformulier ontvangen.
- Verweerder heeft bij brief van 7 juli 2003 het voornemen uitgesproken de vergunning van appellant in te trekken.
- Op 22 augustus 2003 heeft verweerder alsnog een door C ingevuld onderzoeksformulier ontvangen, waarin de hierna aangehaalde vragen als volgt zijn beantwoord:
"3. Welke taken worden uitsluitend door u als vakbekwaam leidinggevende persoon binnen deze onderneming verricht? (…)
Het erop toezien dat de financiële administratie correct wordt uitgevoerd. Het toezien dat de werkboekjes correct worden ingevuld, de Rittenstaten bankzaken correct worden uitgevoerd en het wekelijks bespreken van de bedrijfsvoering.
(…)
6. Geef aan hoeveel uren per week en op welke dagen en tijdstippen u als vakbekwaam leidinggevende persoon binnen deze onderneming werkzaamheden verricht.
2 uur p. week op vrijdag.
7. Hoe vaak voert u als vakbekaam leidinggevende persoon overleg met de ondernemer/vennoten? (…)
1 x per week op vrijdag (…).
(…)
12. Volgt de ondernemer (eigenaar/vennoot/bestuurder) thans een opleiding om vakbekwaam te worden? (…)
Neen.
(…)
14. Geef aan welke werkzaamheden u als vakbekwaam leidinggevende persoon verricht op het gebied van personeel en communicatie? (…)
n.v.t. geen personeel in dienst.
15. Geef aan welke werkzaamheden u als vakbekwaam leidinggevende persoon verricht op het gebied van de dagelijkse bedrijfsvoering? (…)
n.v.t. geen personeel in dienst.
16. Geef aan welke werkzaamheden u als vakbekwaam leidinggevende persoon verricht op het gebied van wet- en regelgeving? (…)
n.v.t. geen personeel in dienst.
(…)
18. Hoeveel uren per week en op welke dagen verricht u als vakbekwaam leidinggevende persoon chauffeurswerkzaamheden in uw eigen onderneming?
18 uur per week (…)."
- Bij besluit van 6 oktober 2003 heeft verweerder de aan appellant verleende vergunning voor het verrichten van taxivervoer met ingang van 5 januari 2004 ingetrokken, omdat is gebleken dat binnen de onderneming van appellant niet wordt voldaan aan de eis van vakbekwaamheid.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 13 november 2003 bezwaar gemaakt.
- Bij brief van 18 november 2003 heeft verweerder appellant medegedeeld dat is besloten om de aan appellant verleende vergunning ambtshalve te wijzigen in die zin dat de intrekking van die vergunning eerst in werking treedt zeven weken ná de datum waarop op het bezwaarschrift is beslist.
- Op 10 maart 2004 is appellant in de gelegenheid gesteld naar aanleiding van zijn bezwaren door verweerder te worden gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Verweerder heeft bij de beslissing op bezwaar de bezwaren van appellant ongegrond verklaard en heeft daartoe onder meer overwogen dat de werkzaamheden van C bestaan uit controle van de werkmap en de rittenstaten, alsmede het controleren, begeleiden en in orde maken van de financiële administratie. Dergelijke werkzaamheden (controle) kunnen niet worden gezien als inhoudelijke betrokkenheid bij wezenlijke beslissingen betreffende de bedrijfsgang van de vervoeronderneming.
De wezenlijke beslissingen worden door appellant zelf genomen, zodat hij degene is die leiding geeft aan de onderneming. Gelet op deze omstandigheden kan er geen sprake zijn van permanent en daadwerkelijk leidinggeven door de vakbekwame procuratiehouder.
Voorts is overwogen dat appellant alleen beschikt over een vrijstelling voor de, onderdeel van het diploma AOV vormende, module financiële administratie. Dit leidt echter niet tot afgifte van een getuigschrift als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van het Besluit. Alleen indien wordt beschikt over een diploma AOV en BOV, wordt een ondernemer geacht zelf vakbekwaam te zijn. Het hebben van een deelvrijstelling is niet voldoende.
4. Het standpunt van appellant
Appellant kan zich met de intrekking niet verenigen en heeft daartoe primair aangevoerd dat C wel degelijk met de leiding over zijn onderneming is belast. Voorts is ten onrechte geen rekening gehouden met de vrijstellingen die appellant heeft voor het AOV-diploma, zodat C slechts beslissingen hoeft te nemen over zaken die van belang zijn voor het BOV diploma.
Ook acht appellant het onjuist dat een vergunning, die hem voor onbepaalde tijd is verleend, korte tijd nadien wordt ingetrokken. Op basis van de vergunning heeft appellant immers een auto aangeschaft.
5. De beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 99, eerste lid (oud), van de Wet kan verweerder een vergunning voor het verrichten van taxivervoer intrekken, indien niet langer wordt voldaan aan één van de in artikel 9, eerste lid, van de Wet bedoelde eisen, waaronder onder meer is begrepen dat een vervoerder dient te voldoen aan de eis van vakbekwaamheid.
Aan de eis van vakbekwaamheid kan bij een eenmanszaak worden voldaan door de ondernemer of, indien hij zelf niet vakbekwaam is, door een vakbekwaam leidinggevende (procuratiehouder). Naar het College meermalen heeft overwogen, is het evenwel niet waarschijnlijk te achten dat een ondernemer die voornemens is in het kader van een eenmanszaak bepaalde werkzaamheden te gaan verrichten, een procuratiehouder belast met in het bijzonder de taak om aan de uitvoering van die werkzaamheden leiding te geven.
Bij eenmanszaken hanteert verweerder voorts het uitgangspunt dat binnen een onderneming, waarbij de ondernemer een taxivergunning heeft verkregen op basis van de inbreng van de vakbekwaamheid door een procuratiehouder, in ieder geval aan het vereiste van vakbekwaamheid wordt voldaan, indien de vakbekwaam leidinggevende feitelijk de bij de aanvraag opgegeven werkzaamheden verricht.
In dit geding staat ter beoordeling de vraag of verweerder terecht tot de conclusie is gekomen dat binnen de onderneming van appellant in de praktijk niet wordt gehandeld conform hetgeen bij de vergunningaanvraag voor aannemelijk werd gehouden en dat de werkzaamheden die C thans in de onderneming verricht niet (meer) kunnen worden aangemerkt als permanent en daadwerkelijk leidinggeven, zodat in de onderneming niet (langer) wordt voldaan aan het vakbekwaamheidsvereiste.
Voor het College staat hierbij allereerst vast dat appellant zelf niet voldoet aan alle eisen die aan een vergunning voor het verrichten van taxivervoer zijn verbonden. Appellant heeft immers niet aangetoond dat hij beschikt over de vereiste vakbekwaamheid, aangezien hij niet in het bezit is van een getuigschrift als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van het Besluit, ten bewijze dat hij met goed gevolg de examens AOV en BOV heeft afgelegd. Dat appellant over een vrijstelling beschikt voor een of meer modules van het AOV diploma, is niet voldoende.
Het College overweegt vervolgens dat, gezien het wettelijk bepaalde, aan verweerder niet de bevoegdheid kan worden ontzegd om, nadat hij een vergunning heeft verleend, op een later tijdstip te onderzoeken of de invulling van de werkzaamheden in de praktijk in overeenstemming is met het bij de aanvraag geschetste beeld en als zulks niet het geval is en evenmin sprake is van permanent en daadwerkelijk leidinggeven door de vakbekwame procuratiehouder, die vergunning in te trekken.
Weliswaar dient verweerder rekening te houden met gerechtvaardigde verwachtingen en belangen van een taxiondernemer, doch de werking van het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel strekt niet zover dat verweerder een taxivergunning als de onderhavige, die een in beginsel onbeperkte geldigheidsduur heeft, niet zou mogen intrekken indien hij tot het oordeel komt dat het besluit tot vergunningverlening bij nader inzien rechtens onjuist is danwel dat niet meer wordt voldaan aan de daarvoor geldende voorwaarden.
Naar het oordeel van het College heeft appellant aan de - mede op de overgelegde procuratieovereenkomst gebaseerde - vergunningverlening niet het te rechtvaardigen vertrouwen kunnen ontlenen dat deze niet voor intrekking in aanmerking zou kunnen komen. Aan de vergelijking van de procuratieovereenkomst met het onderzoeksformulier heeft verweerder met betrekking tot de taken van de vakbekwame leidinggevende de conclusie kunnen verbinden dat binnen de onderneming van appellant in de praktijk niet (meer) wordt gehandeld conform hetgeen bij de vergunningaanvraag nog aannemelijk was. Evenmin zijn bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat de procuratiehouder invulling heeft gegeven aan de onder meer in de procuratieovereenkomst vastgelegde taakverdeling.
Uitgaande van de door appellant en C gegeven informatie omtrent de feitelijke situatie binnen de onderneming van appellant, is het College van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van C geen sprake is van permanent en daadwerkelijk leidinggeven als bedoeld in artikel 26 van het Besluit en de toelichting daarop.
De conclusie is derhalve dat verweerder terecht tot intrekking van de aan appellant verleende taxivergunning is overgegaan.
Voorts is verweerder, door nader te besluiten eerst tot intrekking over te gaan zeven weken na de bestreden beslissing, in voldoende mate aan de belangen van appellant tegemoet gekomen. Het College vermag niet in te zien dat verweerder andermaal tot het verlenen van uitstel had moeten overgaan. Appellant is immers ruim uitstel verleend en voorts is hij bij herhaling gewezen op de gevolgen van het niet tijdig behalen van zijn diploma’s. Dat de intrekking voor appellant nadelige financiële gevolgen heeft, ligt binnen zijn risicosfeer.
Het beroep van appellant dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham, in tegenwoordigheid van mr. L. van Duuren, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2005.
w.g. M.A. van der Ham w.g. L. van Duuren