EG-steunverlening akkerbouwgewassen
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(Zesde enkelvoudige kamer)
AWB 04/723 13 mei 2005
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigden: mr. F. Oosterkamp en mr. F.S. Cooke, beiden werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 4 december 2003 heeft verweerder aan appellant meegedeeld hem geen akkerbouwsubsidie toe te kennen op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen.
Bij besluit van 28 juli 2004 heeft verweerder het hiertegen door appellant bij brief van 7 februari 2004 gemaakte bezwaar, niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 29 augustus 2004, bij het College binnengekomen op 31 augustus 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 10 december 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 15 april 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waar appellant en de gemachtigden van verweerder zijn verschenen.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 december 2003 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar te laat was. Verweerder heeft daarbij overwogen dat hij appellant in de gelegenheid heeft gesteld om de reden van de termijnoverschrijding schriftelijk toe te lichten; van die gelegenheid heeft appellant gebruik gemaakt. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat de feiten en omstandigheden die appellant heeft aangevoerd, het niet onmogelijk maakten om tijdig bezwaar te maken. Om die reden heeft verweerder de termijnoverschrijding niet verschoonbaar geacht.
2.2 Appellant betoogt in beroep dat de bezwaartermijn in een zeer drukke periode viel. Hij was toen namelijk met oogstwerkzaamheden bezig voor het loonbedrijf dat hij naast het akkerbouwbedrijf heeft. Appellant betoogt dat hij onder extra financiële en mentale druk stond, doordat zijn broer de samenwerking met hem in de twee bedrijven had stopgezet. Als gevolg van die druk heeft hij het besluit van 4 december 2003 niet goed gelezen en heeft hij eerst gedacht dat dit alleen zag op voederareaal. In beroep stelt hij bovendien dat hij toen niet verwachtte dat hij de Aanvraag oppervlakten 2003 onjuist had ingevuld. Verweerder had zijn percelen namelijk wel juist geregistreerd, zoals bleek uit een overzicht van 12 november 2003. Pas later kwam appellant erachter dat het besluit van 4 december 2003 ook inhield dat verweerder zijn aanvraag voor akkerbouwsubsidie afwees.
2.3 In het besluit van 4 december 2003 heeft verweerder onder het kopje 'Voederareaal dierlijke premies' meegedeeld dat geen van de opgegeven percelen in aanmerking kwam als voederareaal. In dezelfde brief heeft verweerder daarna onder het kopje 'Akkerbouwsubsidie' vermeld dat geen van de opgegeven percelen voor een akkerbouwsubsidie in aanmerking kwam. Verder is in de brief onder het kopje 'Bezwaarmogelijkheid akkerbouwsubsidies' vermeld dat appellant tegen het besluit binnen zes weken na verzending een bezwaarschrift kon indienen.
2.4 De termijn waarbinnen appellant een bezwaarschrift kon indienen tegen het besluit van 4 december 2003, was zes weken na de toezending van het besluit aan appellant. Dit volgt uit de artikelen 6:7, 6:8, eerste lid, en 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Appellant heeft pas na deze zes weken een bezwaarschrift ingediend, zodat hij te laat bezwaar heeft gemaakt. Uit artikel 6:11 Awb volgt dat verweerder niet-ontvankelijkverklaring achterwege had moeten laten als redelijkerwijs niet kon worden geoordeeld dat appellant in verzuim was.
2.5 Het College is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die appellant aanvoert, de termijnoverschrijding niet verschoonbaar maken. Die feiten en omstandigheden verhinderden namelijk niet dat appellant kennis nam van de inhoud van het besluit van 4 december 2003. Appellant had de strekking van het besluit kunnen begrijpen en daartegen tijdig bezwaar kunnen maken. Dat hij het besluit verkeerd heeft gelezen, moet daarom voor zijn risico komen. In dat verband merkt het College op dat het besluit van 4 december 2003 niet onduidelijk of tegenstrijdig is.
Verder acht het College niet van belang dat verweerder de percelen die bij appellant in gebruik waren, wel juist had geregistreerd, zoals appellant in beroep betoogt onder verwijzing naar het overzicht van 12 november 2003. Die registratie betekende namelijk niet dat die percelen ook in aanmerking kwamen voor akkerbouwsubsidie.
2.6 Uit het bovenstaande volgt dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is daarom ongegrond.
2.7 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. M.B.L. van der Weele als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2005.
w.g. W.E. Doolaard w.g. M.B.L. van der Weele