ECLI:NL:CBB:2005:AT7624
public
2015-11-11T02:02:34
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AT7624
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2005-05-24
AWB 04/818
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2005:AT7624
public
2013-04-04T22:25:16
2005-06-17
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2005:AT7624 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 24-05-2005 / AWB 04/818

Wet inkomstenbelasting 2001

Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Vijfde enkelvoudige kamer

AWB 04/818 24 mei 2005

27652 Wet inkomstenbelasting 2001

Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001

Uitspraak in de zaak van:

Sauna Schiedam B.V., h.o.d.n. Thermen Holiday, te Schiedam, appellante,

gemachtigde: R. Gajadin,

tegen

Minister van Economische Zaken, verweerder,

gemachtigde: mr. drs. R.F. Jassies en J. Weda, werkzaam bij verweerders agentschap SenterNovem.

1. De procedure

Appellante heeft bij brief van 30 september 2004, bij het College binnengekomen op 4 oktober 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 31 augustus 2004.

Bij dit besluit heeft verweerder ongegrond verklaard het bezwaar van appellante gericht tegen een besluit van 1 maart 2004, waarbij appellante is meegedeeld dat haar verzoek om een verklaring Energie-investeringsaftrek op grond van de Wet Inkomstenbelasting 2001 niet in behandeling is genomen omdat appellante de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn heeft toegezonden.

Bij brief van 29 oktober 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.

Op 10 mei 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij voor appellante is verschenen haar directeur, R. Gajadin. Voorts zijn verschenen verweerders gemachtigden.

2. De beoordeling van het geschil

2.1 Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van die wet aan op de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van die wet is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen.

Ingevolge artikel 6:11 Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

Het primaire besluit is bekendgemaakt op 1 maart 2004, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is aangevangen op 2 maart 2004. Deze termijn is geëindigd op 13 april 2004. Het bezwaarschrift is 19 juli 2004 ter post bezorgd en op 20 juli 2004 door verweerder ontvangen. Het bezwaarschrift is dus gelet op 6:9, eerste en tweede lid, Awb niet tijdig ingediend.

Appellante heeft als reden voor de overschrijding van de bezwaartermijn opgegeven dat zij vanwege de enorme toeloop na de opening van de zaak niet in staat is geweest eerder op de brief van 1 maart 2004 te reageren. Hierin is geen rechtvaardiging voor de termijnoverschrijding gelegen. Appellante had tijdig bezwaar kunnen maken, zonodig op nader aan te voeren gronden. Derhalve is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 Awb die in de weg zou staan aan niet-ontvankelijkverklaring. Verweerder heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Appellante heeft gesteld dat zij de door verweerder gevraagde informatie wel had toegezonden. Aangezien verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, is het besluit van 1 maart 2004 rechtens onaantastbaar geworden. Appellante kan derhalve de inhoud van dat besluit niet meer met vrucht aanvechten.

Het beroep is ongegrond.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van mr. A. Graefe als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2005.

w.g. M.A. Fierstra w.g. A. Graefe