ECLI:NL:CBB:2005:AT8200
public
2018-03-19T11:30:04
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AT8200
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2005-06-21
AWB 04/999
Eerste aanleg - enkelvoudig
Proceskostenveroordeling
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
AB 2005, 338 met annotatie van J.H. van der Veen
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2005:AT8200
public
2013-04-04T22:26:53
2005-06-24
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2005:AT8200 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 21-06-2005 / AWB 04/999

Regeling dierlijke EG-premies

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(derde enkelvoudige kamer)

AWB 04/999

5125 Regeling dierlijke EG-premies

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak van:

De erven A, te X, verzoekers,

gemachtigde: mr. J.C.M. Hermsen, werkzaam bij LTO Noord Advies te Deventer,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.

1. Het procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2004, kenmerk 04.4.2129, heeft verweerder ongegrond verklaard het bezwaar van verzoekers tegen een besluit van 4 juni 2004, houdende een beslissing op een aanvraag op voet van de Regeling dierlijke EG-premies (premie zoogkoeien 2002).

Bij een op 30 november 2004 ter griffie van het College ontvangen beroepschrift hebben verzoekers tegen dat besluit beroep ingesteld.

Bij besluit van 22 april 2005 heeft verweerder het besluit van 4 juni 2004 herzien en het bezwaar van verzoekers alsnog gegrond verklaard.

Bij brief van 2 mei 2005 hebben verzoekers het beroep ingetrokken en het College verzocht verweerder te veroordelen in de procedurekosten.

Verweerder heeft het College bij brief van 18 mei 2005 laten weten in te stemmen met een vergoeding van € 322,-- aan proceskosten en te kennen gegeven dat het door verzoekers betaalde griffierecht zal worden vergoed. Verweerder heeft daarbij aangegeven de proceskosten als volgt berekend te hebben:

“1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor het beroepschrift, zijnde 2 punten x €322,--, vermenigvuldigd met een gewichtsfactor van 0.5: € 644 x 0.5 = € 322,--”.

2. De beoordeling van het verzoek

Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan aan de indiener daarvan geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld.

Het College stelt vast dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder het bezwaar van verzoekers tegen het besluit van 4 juni 2004 alsnog gegrond heeft verklaard. Daarmee is verweerder aan verzoekers tegemoetgekomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb.

Gelet op het vorenstaande komt het verzoek om kostenveroordeling kennelijk voor toewijzing in aanmerking. Wat betreft de hoogte van de kostenveroordeling overweegt het College dat in een geval als het onderhavige de vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure niet in de berekening betrokken kan worden. Zodanige kosten worden immers ingevolge artikel 7:15 van de Awb uitsluitend vergoed als er in bezwaar om is gevraagd en het bestreden besluit is herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Het bestuursorgaan is verplicht bij zijn beslissing op het bezwaar op een dergelijk verzoek te beslissen. Zou in dit geval een verzoek om proceskostenveroordeling in verband met de behandeling van het bezwaar zijn gedaan, dan had verweerder daarop dus bij zijn besluit van 22 april 2005 moeten beslissen.

Nu door de intrekking van het beroep het besluit van 22 april 2005 niet aan toetsing door het College is onderworpen, kan het College zich niet uitspreken over de vraag of bij dit besluit niet een vergoeding van de proceskosten had moeten worden toegekend. Indien appellant het wenselijk had gevonden daarover een uitspraak van het College te verkrijgen, had hij zijn beroep niet moeten intrekken, omdat dan met de beslissing van 22 april 2005 niet geheel aan zijn beroep tegemoetgekomen was.

Derhalve gaat het hier alleen om de kosten van de behandeling in beroep. Waar het een zaak van gemiddeld gewicht betreft berekent het College in afwijking van het door verweerder in zijn brief van 18 mei 2005 ter zake gestelde als volgt: 1 (beroepschrift) x 1 (gewicht) x € 322,-- = € 322,--.

De verplichting tot het vergoeden van het door verzoekers betaalde griffierecht vloeit voort uit artikel 8:41, vierde lid, van de Awb, zodat deze kosten in dit verband buiten beschouwing kunnen blijven.

Met toepassing van artikel 19 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie juncto artikel 8:54 van de Awb leidt dit tot de volgende uitspraak.

3. De beslissing

Het College:

- veroordeelt verweerder in de kosten die verzoekers in verband met het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken, welke

kosten worden vastgesteld op € 322,-- (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro);

- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van R. van Cuilenborg, als griffier, en op in het openbaar uitgesproken.

w.g. W.E. Doolaard w.g. R. van Cuilenborg