ECLI:NL:CBB:2005:AT8898
public
2015-11-11T04:04:15
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AT8898
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2005-06-17
AWB 03/1470 en 1471
Eerste aanleg - enkelvoudig
Proceskostenveroordeling
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2005:AT8898
public
2013-04-04T22:29:03
2005-07-08
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2005:AT8898 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 17-06-2005 / AWB 03/1470 en 1471

Regeling dierlijke EG-premies

College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 03/1470 en 1471 17 juni 2005

5125 Regeling dierlijke EG-premies

Uitspraak in de zaak van:

A Veehandel B.V. , te X, appellante,

gemachtigde: mr. J.S.W. Lucassen, advocaat te Zutphen,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. M.W. Oomen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.

1. De procedure

Appellante heeft bij brief van 16 december 2003, bij het College op dezelfde dag per fax binnengekomen, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 10 november 2003 met het kenmerk 03.04.0802. Het College heeft dit beroep ingenomen onder het zaaknummer 03/1471.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen de mededeling van 8 april 2003, waarmee verweerder gereageerd heeft op het verzoek van appellante om haar registratie als deelnemer aan de slachtpremieregeling per 5 februari 2003 met terugwerkende kracht ook voor het jaar 2002 in aanmerking te laten komen.

Appellante heeft bij afzonderlijke brief van 16 december 2003, bij het College eveneens per fax ontvangen op dezelfde dag, tevens beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 10 november 2003 met het kenmerk 03.4.0702. Het College heeft dit beroep ingenomen onder het zaaknummer 03/1470.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen verweerders besluit van 8 april 2003 voor zover dit inhield dat appellante geen slachtpremie werd toegekend op grond van de Regeling Dierlijke EG-premies ( hierna: de Regeling) voor runderen die geslacht werden vóór 5 februari 2003.

Met een begeleidende brief van 29 april 2004 heeft appellante twee gelijkluidende schrifturen toegezonden, waarin de gronden voor haar beroep in beide zaken. Appellante heeft hierbij verzocht de zaken 03/1470 en 03/1471 gevoegd te behandelen.

Bij brief van 30 juni 2004 heeft verweerder de op beide zaken betrekking hebbende stukken overgelegd. Vervolgens heeft verweerder op 14 juli 2004 een voor beide zaken geldend verweerschrift ingediend.

Bij brief van 21 april 2005 heeft het College appellante uitgenodigd voor het bijwonen van een gevoegde behandeling ter zitting van beide beroepen op 1 juni 2005.

Bij brief van 10 mei 2005 heeft de gemachtigde van appellante meegedeeld dat noch appellante noch hijzelf bij deze zitting aanwezig zal zijn.

Op 1 juni 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij van de zijde van verweerder zijn gemachtigde is verschenen. Van de zijde van appellante is niemand verschenen.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees (Pb. 1999, L160, blz. 30) luidt, voor zover hier van belang:

“ Artikel 11

1. Een producent die runderen op zijn bedrijf houdt, kan op zijn verzoek in aanmerking komen voor een slachtpremie. De premie wordt, binnen nader vast te stellen nationale maxima, toegekend bij het slachten van in aanmerking komende dieren of de uitvoer daarvan naar een derde land.

Voor de slachtpremie komen in aanmerking:

a) stieren, ossen, koeien en vaarzen van ten minste acht maanden;

b) kalveren van meer dan één en minder dan zeven maanden oud met een slachtgewicht van minder dan 160 kilogram, op voorwaarde dat zij gedurende een nader te bepalen periode door de producent zijn gehouden.

(…)”

Verordening (EG) nr. 2342/1999 van de Commissie van 28 oktober 1999 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees met betrekking tot de premieregelingen (Pb. 1999, L281, blz. 30) luidt, voor zover hier van belang:

“ Artikel 34

Deelnamemelding

De lidstaat kan bepalen dat producenten die aanspraak willen maken op de premie voor een bepaald kalenderjaar, zich vóór of op het ogenblik van de indiening van de eerste aanvraag voor het betrokken kalenderjaar voor deelname moeten melden.

Wanneer de producent evenwel geen wijzigingen in zijn deelnamemelding aanbrengt, kan de lidstaat de eerder ingediende melding als geldig blijven beschouwen.”

Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001, houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (Pb 2001, L 327, blz. 11) luidde ten tijde hier van belang als volgt:

“ Artikel 48

Overmacht en buitengewone omstandigheden

1. Gevallen van overmacht of buitengewone omstandigheden moeten binnen tien werkdagen vanaf het tijdstip waarop zulks voor het bedrijfshoofd mogelijk is met het relevante door de bevoegde instantie afdoende geachte bewijs bij de bevoegde instantie worden gemeld.

2. Als buitengewone omstandigheden kan de bevoegde instantie bijvoorbeeld aanvaarden:

a) (…)

e) een epizoötie die de gehele veestapel van het bedrijfshoofd of een gedeelte ervan heeft getroffen.”

De Regeling dierlijke EG-premies (hierna: de Regeling) luidt, voor zover hier en ten tijde van belang:

" Artikel 1.1

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

(...)

hh. deelnamemelding: melding als bedoeld in artikel 34 van verordening 2342/1999;

(...)

Artikel 2.3

(...)

2. Terzake van het slachten of uitvoeren naar een derde land van een rund dat op de datum van de slacht, onderscheidenlijk uitvoer naar een derde land, blijkens de gegevens uit het I&R-systeem rund tenminste acht maanden

oud is, wordt op daartoe strekkende aanvraag overeenkomstig de bepalingen van deze regeling en verordeningen 1254/1999 en 2342/1999 aan producenten premie verstrekt.

Artikel 2.4a

1. Om voor premie als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, in aanmerking te komen dient de producent, onverminderd artikel 2.4b, een deelnamemelding in.

2. In de deelnamemelding verklaart de producent in ieder geval in aanmerking te willen komen voor premie, bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, alsmede dat terzake van het slachten van op zijn bedrijf gehouden runderen in een in Nederland gelegen abattoir de aanvraag voor premie namens deze producent

door het betrokken abattoir wordt ingediend.

3. Indien zich wijzigingen voordoen in de door de producent op de deelnamemelding vermelde gegevens stelt hij LASER daarvan in kennis door middel van een nieuwe deelnamemelding, welke moet zijn ontvangen binnen veertien dagen nadat de desbetreffende wijziging is opgetreden.

Artikel 2.4b

1. De producent kan een aanvraag voor premie als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, uitsluitend indienen na ontvangst van diens deelnamemelding.

(...)”

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Met een op 5 februari 2003 bij verweerder ontvangen formulier heeft appellante zich aangemeld als deelnemer aan de Regeling, onderdeel slachtpremie. Bij brief van 20 februari 2003 heeft verweerder appellante bevestigd dat zij per 5 februari 2003 als deelnemer aan de slachtpremieregeling is geregistreerd.

- Bij brief van 18 februari 2003 heeft appellante verweerder meegedeeld dat zij, als deelnemer aan de kalverslachtregeling van het PVV, in de problemen is geraakt door de blokkade van haar stallen gedurende de MKZ- crisis en de nawerking daarvan. Appellante heeft, gelet op deze bijzondere omstandigheden en het feit dat zij zich niet had gerealiseerd dat zij zich eerder moest aanmelden voor de slachtpremieregeling voor runderen, verweerder om slachtpremie voor de in 2002 geslachte kalveren die ouder waren dan 8 maanden, gevraagd.

- Bij brief van 8 april 2003 heeft verweerder appellante in antwoord op de brief van 18 februari 2003 meegedeeld dat zij uitsluitend voor de runderen geslacht na 5 februari 2003 (de datum van haar registratie als deelnemer aan de slachtpremieregeling) in aanmerking kan komen voor slachtpremie.

- Bij brief van 9 mei 2003, bij verweerder ontvangen op 12 mei 2003, heeft appellante een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft appellante bij brief van 20 mei 2003 verzocht aan te geven tegen welk besluit het bezwaar is gericht.

- Bij brief van 30 mei 2003 heeft appellante hierop gereageerd met de mededeling dat het bezwaar zich richt tegen verweerders besluit van 8 april 2003.

- Bij afzonderlijke brief van 30 mei 2003 heeft appellante ook bezwaar gemaakt tegen verweerders mededeling van 20 februari 2003, waarbij appellante als deelnemer aan de slachtpremieregeling per 5 februari 2003 werd geregistreerd.

- Bij besluit van 10 november 2003 heeft verweerder het bezwaar van 30 mei 2003 betreffende de datum waarop appellante geregistreerd werd als deelnemer aan de slachtpremieregeling ongegrond verklaard. Dit is het bestreden besluit in de zaak 03/1470

- Eveneens op 10 november 2003 heeft verweerder het bezwaar gericht tegen het besluit van 8 april 2003 betreffende de weigering om appellante slachtpremie toe te kennen voor runderen die vóór 5 februari 2003 werden geslacht, ongegrond verklaard. Dit is het bestreden besluit in de zaak 03/1471.

3. De bestreden besluiten

Bij het bestreden besluit betreffende de registratiedatum 5 februari 2003 heeft verweerder, samengevat, het volgende overwogen.

Het niet tijdig ingediende bezwaar is ontvankelijk nu appellante heeft gesteld dat zij in de beslissing waarvan bezwaar niet gewezen is op de mogelijkheid om bezwaar te maken. Om deze reden is er sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.

Nu de deelnamemelding op 5 februari 2003 bij verweerder is ontvangen is het, gelet op het bepaalde in artikel 2.4b, eerste lid, van de Regeling, niet mogelijk een eerdere registratiedatum dan 5 februari 2003 te hanteren.

Bij het bestreden besluit betreffende de weigering om slachtpremie uit te betalen voor runderen die werden geslacht vóór 5 februari 2003 heeft verweerder, samengevat, het volgende overwogen.

In artikel 2.4b van de Regeling is bepaald dat de producent een aanvraag voor slachtpremie uitsluitend kan indienen na ontvangst van zijn deelnamemelding. In artikel 2.4b, tweede lid, is bepaald dat in Nederland de premieaanvragen worden ingediend door het slachthuis.

Dit betekent dat het slachthuis niet gemachtigd is om, namens appellante, premieaanvragen in te dienen voor runderen die geslacht werden vóór de datum dat appellante geregistreerd werd als deelnemer aan de slachtpremieregeling (5 februari 2003).

Het feit dat appellante, naar zij stelt door de mkz-crisis gedwongen, haar kalveren langer dan gebruikelijk heeft aangehouden levert geen overmacht op. Het was appellante immers mogelijk om zich, gedurende een ruime periode na afloop van de mkz-crisis, als deelnemer aan de slachtpremieregeling aan te melden.

4. Het standpunt van appellante

Appellante, die sinds 1999 deelnemer is aan de door het PVV uitgevoerde slachtpremieregeling voor kalveren, was door de mkz-crisis genoodzaakt haar gehele bestand kalveren te ruimen. Zo gauw dat mogelijk was is appellante een nieuwe lichting kalveren gaan mesten. Vanwege blokkades van de stallen, als nasleep van de mkz-crisis, zijn de kalveren met een hoger gewicht en oudere leeftijd dan voor kalveren gebruikelijk afgeleverd. In verband met de spanningen die deze mkz-perikelen opleverden heeft appellante zich niet gerealiseerd dat zij voor de zwaardere en oudere dieren geen beroep meer kon doen op de slachtpremieregeling voor kalveren. In de hectiek van het moment heeft zij vervolgens nagelaten zich onmiddellijk aan te melden voor de slachtpremieregeling voor runderen.

Onder die buitengewone omstandigheden is een beroep op overmacht gerechtvaardigd. Verweerder heeft daarom ten onrechte het verzoek afgewezen om de deelnamemelding in te laten gaan op een zodanig tijdstip dat de te groot en te oud geworden kalveren, die in 2002 geslacht werden, toch voor slachtpremie in aanmerking konden komen. Samenhangend met deze weigering heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat voor de bewuste in 2002 geslachte dieren geen slachtpremie kan worden toegekend.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Met betrekking tot het beroep betreffende de ingangsdatum voor deelneming aan de slachtpremieregeling heeft het College reeds eerder, bijvoorbeeld in zijn uitspraak van 16 juli 2004 (AWB 03/1213; www.rechtspraak.nl LJN AQ 6180) uitgesproken dat een registratie als deelnemer aan de slachtpremieregeling geen besluit is waartegen bezwaar kan worden gemaakt.

Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moet immers onder een besluit worden verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. De brief van 20 februari 2003, waarbij verweerder appellante bericht heeft dat de op 5 februari 2003 van haar ontvangen deelnamemelding is geregistreerd, is geen rechtshandeling, omdat zij niet op rechtsgevolg is gericht. De registratie van een deelnamemelding houdt niet meer in dan de administratieve verwerking van de ontvangst van de door appellante afgelegde verklaring dat zij aan de slachtpremieregeling wenst deel te nemen. Registratie van de deelnamemelding neemt slechts een administratieve drempel weg voor toekomstige aanvragen op grond van de slachtpremieregeling. Nu de brief van 20 februari 2003 niet kan worden aangemerkt als een besluit in bovengenoemde zin, heeft verweerder het bezwaar van appellant ten onrechte ontvankelijk geacht.

Naar aanleiding van verweerders betoog ter zitting dat een producent rechtsbescherming zou ontberen als de registratiemededeling niet als besluit wordt aangemerkt, merkt het College op dat een producent die meent dat hij met ingang van een onjuiste datum als deelnemer aan de slachtpremieregeling werd geregistreerd, een beslissing over zijn aanspraak op slachtpremie kan vragen voor dieren die geslacht werden vóór de door verweerder vastgelegde registratiedatum. Indien verweerder weigert voor die dieren slachtpremie toe te kennen kan de producent tegen dat besluit bezwaar maken en vervolgens eventueel beroep instellen.

Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. Het College ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien door het bezwaarschrift alsnog niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Het College ziet voorts aanleiding te bepalen dat verweerder aan appellante het betaalde griffierecht dient terug te betalen.

5.2 Met betrekking tot het beroep betreffende de weigering van verweerder om de vóór 5 februari 2003 geslachte runderen voor slachtpremie in aanmerking te brengen overweegt het College het volgende.

Niet in geschil is dat appellante zich per 5 februari 2003 heeft opgegeven als deelnemer aan de slachtpremieregeling. Dit betekent dat ingevolge artikel 2.4b, eerste lid, van de Regeling door of namens haar voor dieren, die geslacht werden vóór 5 februari 2003 geen aanvraag is ingediend, of geacht moet worden te zijn ingediend, en dus ook geen slachtpremie wordt toegekend. Dit kan slechts uitzondering leiden in een situatie dat appellante zich met vrucht op buitengewone omstandigheden of overmacht als bedoeld in artikel 48 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 zou kunnen beroepen.

Van overmacht of buitengewone omstandigheden is hier geen sprake.

Appellante valt niet onder de in artikel 48, tweede lid, onder e van Verordening (EG) nr. 2419/2001 genoemde bijzondere omstandigheid van “een epizoötie die de gehele veestapel van het bedrijfshoofd of een deel er van heeft getroffen”.

Appellante heeft vanaf het moment dat zij, na de ruiming van haar kalveren tengevolge van mkz, gestart is met een nieuw kalverbeslag vele maanden de gelegenheid gehad zich aan te melden voor deelname aan de slachtpremieregeling. Ook als zij dit niet heeft gedaan tengevolge van spanningen samenhangend met de mkz- problematiek en de nasleep daarvan, levert dat geen overmacht in Europeesrechtelijke zin op. Daaronder wordt immers ingevolge vaste rechtspraak van het Hof van Justitie der Europese Gemeenschappen (onder meer het arrest van 27 oktober 1987, zaak 109/86 Theodorakis, Jurispr. 1987, blz. 4319) verstaan abnormale en onvoorziene omstandigheden, die vreemd zijn aan appellante en waarvan de gevolgen in weerwil van alle mogelijke voorzorgen niet hadden kunnen worden vermeden.

Daarenboven heeft appellante niet voldaan aan het in genoemd artikel 48, eerste lid, vermelde vereiste dat gevallen van overmacht of buitengewone omstandigheden binnen 10 werkdagen, vanaf het moment waarop dat mogelijk is, aan verweerder moeten worden gemeld.

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep betreffende de weigering om slachtpremie toe te kennen ongegrond dient te worden verklaard.

5.3 Het College acht termen aanwezig verweerder in de zaak 03/1471 met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellante. Deze kosten worden op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,00 voor wat betreft de kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift).

In de zaak 03/1470 acht het College daartoe geen termen aanwezig.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart het beroep tegen het besluit van 10 november 2003, nr. 03.4.0802 (zaaknummer 03/1471) gegrond;

- vernietigt dit besluit;

- verklaart het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde

besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig

euro);

- bepaalt dat verweerder aan appellante het betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 ( zegge:

tweehonderdtweeendertig euro) vergoedt;

- verklaart het beroep tegen het besluit van 10 november 2003, nr. 03.4.0702, (zaaknummer 03/1470) ongegrond.

Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2005.

w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas