EG-steunverlening akkerbouwgewassen
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 04/330 24 juni 2005
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: C, te B,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. F. Oosterkamp, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 21 april 2004, bij het College binnengekomen op 22 april 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 31 maart 2004.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag 2003 om akkerbouwsubsidie op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling).
Bij brief van 29 juni 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 13 mei 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen hun standpunt hebben toegelicht bij monde van hun gemachtigden. Voorts is appellant in persoon verschenen en heeft verweerder zich laten bijstaan door drs. M. Honig van het bureau GeoRas te Hoofddorp.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen (Pb 1999, L 160, blz. 1; hierna: Verordening (EG) nr. 1251/1999), is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 7
Er kunnen geen betalingsaanvragen worden ingediend voor grond die op 31 december 1991 als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was.
(…)"
Bij Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (Pb 2001, L327; blz. 11), zoals deze luidde ten tijde van belang, is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 31
Berekeningsgrondslag
1. (…)
2. Wanneer de in de steunaanvraag "oppervlakten" aangegeven oppervlakte groter is dan de bij een administratieve controle of een controle ter plaatse voor dezelfde gewasgroep geconstateerde oppervlakte, wordt het steunbedrag, onverminderd overeenkomstig de artikelen 32 tot en met 35 toe te passen kortingen of uitsluitingen, berekend op basis van de geconstateerde oppervlakte voor de betrokken gewasgroep.
3. (…)
Artikel 32
Kortingen en uitsluitingen bij te hoge aangifte
1. (…)
2. Wanneer met betrekking tot de totale geconstateerde oppervlakte waarop een steunaanvraag in het kader van de in artikel 1, lid 1, onder a), van Verordening (EEG) nr. 3508/92 vermelde steunregelingen betrekking heeft, het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte in de zin van artikel 31, lid 2, groter is dan 30 %, wordt het op grond van die steunregelingen toe te kennen steunbedrag waarop het bedrijfshoofd overeenkomstig artikel 31, lid 2, aanspraak zou kunnen maken, voor het betrokken kalenderjaar geweigerd.
Wanneer het verschil groter is dan 50%, wordt het bedrijfshoofd bovendien tot een bedrag dat gelijk is aan het op grond van de eerste alinea geweigerde steunbedrag, nogmaals uitgesloten van de steun. Dit bedrag wordt verrekend met de betalingen in het kader van de in artikel 1, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3508/92 genoemde steunregelingen waarop hij aanspraak kan maken op grond van aanvragen die hij indient in de drie kalenderjaren die volgen op het kalenderjaar waarin het verschil wordt vastgesteld."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft op 30 april 2003 een formulier “Gecombineerde opgave 2003” bij verweerder ingediend waarmee hij op grond van de Regeling, voor zover hier van belang, subsidie vraagt voor de maïspercelen met volgnummer 8 ter grootte van 3.76 ha en 11 ter grootte van 1.15 ha.
- Bij een controle aan de hand van door teledetectie verkregen beelden is verweerder gebleken dat het maïsperceel met volgnummer 8 niet aan de definitie akkerland voldoet.
- Bij brief van 14 november 2003 heeft verweerder appellant geïnformeerd over deze bevinding met betrekking tot het perceel 8. Appellant is de gelegenheid geboden om aan te tonen dat dit perceel in de jaren 1987 tot en met 1991 wel als akkerland in gebruik is geweest.
- Bij brief van 27 november 2003 heeft appellant in reactie hierop gesteld dat hij in de periode 1987 t/m 1991 op de door hem in zijn aanvraag opgegeven percelen van tijd tot tijd onder andere stoppelknollen en andere voedergewassen voor eigen gebruik heeft verbouwd. Bewijsmateriaal hieromtrent is bij appellant niet meer aanwezig.
- Bij besluit van 25 december 2003 heeft verweerder de aanvraag akkerbouwsubsidie van appellant afgewezen.
- Op 19 januari 2004 heeft appellant een bezwaarschrift ingediend.
- Na een op 23 maart 2004 gehouden telefonische hoorzitting heeft verweerder vervolgens het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder – samengevat - het volgende overwogen:
Tijdens de hoorzitting heeft appellant meegedeeld dat hij elk jaar land heeft verhuurd voor de teelt van aardappelen en dat hij op die percelen na deze teelt af en toe stoppelknollen heeft geteeld. Daarnaast heeft appellant maïs geteeld. Appellant heeft echter geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat op perceel 8 in de referentiejaren een akkerbouwgewas is geteeld. Appellant heeft zelfs geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat er in de referentiejaren enig akkerbouwgewas werd geteeld op zijn bedrijf.
Uit een door appellant overgelegd pachtcontract is ook niet af te leiden dat er in de referentieperiode een akkerbouwgewas werd geteeld. Evenmin blijkt uit nog beschikbare landbouwtellingen dat vanaf 1989 een akkerbouwgewas werd geteeld.
Verweerder heeft, nu appellant er niet in is geslaagd aan te tonen dat op perceel 8 in de referentieperiode een akkerbouwgewas werd geteeld, moeten vaststellen dat dit perceel niet voor premie in aanmerking kan worden gebracht.
Aangezien het verschil tussen de aangevraagde en de geconstateerde oppervlakte die voor akkerbouwsteun in aanmerking komt 326,96 % - en dus meer dan 50% - bedraagt van de geconstateerde oppervlakte is appellant ingevolge het bepaalde in artikel 32, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 niet alleen geen akkerbouwsteun op zijn aanvraag 2003 toegekend maar is hij nogmaals uitgesloten van betalingen in het kader van de in artikel 1, eerste lid, van Verordening 3508/92 genoemde steunregelingen.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft bij zijn beroepschrift – samengevat – het volgende aangevoerd.
In de referentieperiode teelde appellant aardappelen of stoppelknollen. De door verweerder gebruikte satellietbeelden om aan te tonen dat geen akkerbouwgewas zou zijn geteeld in de referentiejaren, laten de mogelijkheid dat dit wel gebeurd zou zijn, wel degelijk open. Met name geldt dit voor de periode tussen de beelden van 9 september 1988 en 23 mei 1989 en voor de periode tussen 1 mei 1990 en 6 februari 1991.
Stoppelknol is een groenblijvend gewas dat begin augustus wordt ingezaaid en dat gedurende de winter gedeeltelijk op het land blijft staan. Het geeft dan dezelfde groene kleur als gras. Het is dus mogelijk dat GeoRas op de satellietbeelden de aanwezigheid van stoppelknollen heeft geïnterpreteerd als de aanwezigheid van gras.
Dat in de landbouwtellingen vanaf 1989 geen gegevens worden aangetroffen over de teelt van akkerbouwgewas is goed verklaarbaar nu appellant stoppelknol als voedergewas beschouwt. Daarenboven worden stoppelknollen pas gezaaid in augustus, zodat appellant bij het invullen van de landbouwtelling per 1 mei nog niet wist of hij stoppelknollen zou gaan zaaien. Daarom is daarvan geen opgave gedaan.
Verder is het niet vreemd dat schriftelijk bewijsmateriaal omtrent de situatie in de jaren 1987 t/m 1991 niet meer voorhanden is. Een verplichting van overheidswege om fiscale en bedrijfseconomische gegevens zo lang te bewaren ontbreekt immers.
Tenslotte is het onbegrijpelijk dat verweerder oordeelt dat het perceel 8 niet aan de definitie akkerland voldoet en het daarnaast gelegen perceel 11, waarop steeds exact hetzelfde gewas is verbouwd, wel.
Ter zitting is door appellant hier nog het volgende aan toegevoegd.
Op de percelen 8 en 11 die het verst van de stal verwijderd zijn zal, na het gedeeltelijk oogsten van de stoppelknollen wel jongvee hebben rondgelopen, dat de resterende wortelknollen uit de grond zal hebben gehaald om ze op te eten.
Het feit dat bij het zaaien het zeer fijne zaad van de stoppelknollen vermengd wordt met zaad van Italiaans raaigras versterkt het idee dat GeoRas ten onrechte een perceel met stoppelknollen heeft aangemerkt als een perceel met gras.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Appellant heeft betoogd dat het hem, ook al omdat hij geen bewaarplicht heeft voor uit de referentieperiode stammende documenten, onmogelijk is met perceelsgebonden bewijsstukken aan te tonen dat perceel 8 aan de definitie akkerland voldoet.
Dienaangaande overweegt het College dat de bewijspositie waarin appellant is komen te verkeren door de tijd die is verstreken sedert de referentieperiode, weliswaar in aanmerking is te nemen, maar dat het nu eenmaal op de weg van appellant ligt de gegevens en bescheiden over te leggen, die nodig zijn voor de beoordeling van zijn jaarlijkse aanvragen om akkerbouwsteun.
Het is immers aan de aanvrager om, vóór het opgeven van een perceel voor subsidie in het kader van de Regeling, te controleren of dat perceel voldoet aan de voorwaarden van de Regeling. Het opgeven van een perceel dat niet aan de voorwaarden van de Regeling voldoet, komt gelet op de eigen verantwoordelijkheid van de producent, voor rekening en risico van de aanvrager.
5.2 Appellant heeft aangegeven dat hij in de referentiejaren maïs, aardappelen, en stoppelknol heeft geteeld. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij in de referentieperiode tenminste één jaar stoppelknollen moet hebben geteeld op perceel 8. Welk jaar dat is geweest weet hij niet. Hij heeft hieraan toegevoegd dat op perceel 8 in de referentieperiode geen maïs heeft gestaan.
5.3 Tegenover de door verweerder overgenomen interpretatie van de satellietbeelden door GeoRas en de daarbij door drs. Honig gegeven toelichting stelt appellant – op wiens weg het nu ligt aannemelijk te maken dat perceel 8 toch voor premieverlening in aanmerking gebracht kan worden – derhalve, zonder dat een concreet bewijsstuk is overgelegd, dat er in minimaal één van de referentiejaren op perceel 8 stoppelknollen moeten hebben gestaan.
Op basis van deze stelling acht het College niet aannemelijk geworden dat het perceel voor premieverlening in aanmerking gebracht kan worden.
Voor de de veronderstelling van appellant, dat GeoRas bij het bestuderen van de satellietbeelden stoppelknollen heeft geanalyseerd als gras is naar het oordeel van het College geen goede grond aanwezig. Deze verklaring wordt niet ondersteund door een overgelegde verklaring van een deskundige op het gebied van de analyse van satellietbeelden. Daartegenover staat dat drs. Honig op grond van zijn specifieke deskundigheid verklaard heeft dat stoppelknollen bij de analyse van satellietbeelden een beeld geven dat vergelijkbaar is met dat van suikerbieten en niet van gras.
Verder heeft drs. Honig ter zitting verklaard dat op het satellietbeeld van 6 februari 1991 op perceel 8 hoog gras is waar te nemen. Hij heeft verklaard dat dit niet mogelijk zou zijn als er op perceel 8 in het najaar van 1990 jongvee heeft rondgelopen dat de resterende wortelknollen uit de grond heeft getrokken en op dat perceel heeft gegraasd. Het College acht deze verklaring overtuigend en gaat er derhalve van uit dat ook in die periode ter plaatse geen stoppelknollen zijn geteeld.
5.4 Met betrekking tot het feit dat appellant het onbegrijpelijk acht dat verweerder van oordeel is dat perceel 8 niet voldoet aan de definitie akkerland en het daarnaast gelegen – en steeds met hetzelfde gewas bebouwde – perceel 11 wel, overweegt het College het volgende.
Door drs. Honig is ter zitting verklaard dat het perceel 11 een langgerekt smal perceel is. Dit maakte het moeilijk om aan de hand van de gebruikte satellietbeelden tot een juiste analyse te komen. Het perceel 11 heeft daarom het voordeel van de twijfel gekregen.
Het College is van oordeel dat hiermee een voldoende duidelijke verklaring is gegeven.
5.5 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2005.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas