ECLI:NL:CBB:2005:AU1942
public
2015-11-12T01:49:37
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AU1942
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2005-08-26
AWB 04/471
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2005:AU1942
public
2013-04-04T22:37:36
2005-09-05
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2005:AU1942 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 26-08-2005 / AWB 04/471

EG-steunverlening akkerbouwgewassen

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

AWB 04/471 26 augustus 2005

5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen

Uitspraak in de zaak van:

A, te X, appellant,

gemachtigde: mr. M.J.C. Mol, werkzaam bij ZLTO te Etten-Leur,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigden: mr. F. Oosterkamp en mr. F.S. Cooke, beiden werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.

1. De procedure

Appellant heeft bij brief van 2 juni 2004, bij het College binnengekomen op 3 juni 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 23 april 2004.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn aanvraag oppervlakten 2003 op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling).

Bij brief van 13 augustus 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Op 1 juni 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen, verweerder bij monde van zijn gemachtigden en appellant in persoon, hun standpunt nader hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 In Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen (Pb 1999, L160, blz. 1), is onder meer het volgende bepaald:

“ Artikel 7

Er kunnen geen betalingsaanvragen worden ingediend voor grond die op 31 december 1991 als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was.

(…).”

Bij Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001, houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (Pb 2001, L327, blz. 11), is onder meer het volgende bepaald.

“ Artikel 31 – Berekeningsgrondslag

1. (…)

2. Wanneer de in de steunaanvraag "oppervlakten" aangegeven oppervlakte groter is dan de bij een administratieve controle of een controle ter plaatse voor dezelfde gewasgroep geconstateerde oppervlakte, wordt het steunbedrag, onverminderd overeenkomstig de artikelen 32 tot en met 35 toe te passen kortingen of uitsluitingen, berekend op basis van de geconstateerde oppervlakte voor de betrokken gewasgroep.

3. (…)

Artikel 32 – Kortingen en uitsluitingen bij te hoge aangifte

1. Wanneer ten aanzien van een gewasgroep de aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte in de zin van artikel 31, lid 2, wordt het steunbedrag berekend op basis van de geconstateerde oppervlakte, verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil wanneer dit groter is dan 3 % of dan 2 ha, doch niet groter dan 20% van de geconstateerde oppervlakte.

(…).”

Bij de Regeling is onder meer het volgende bepaald.

“ Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

(…)

n. akkerland:

a. geheel van tot het bedrijf behorende grond met uitzondering van grond die op 31 december 1991 als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was, en

b. grond die uiterlijk op 31 december 1991 overeenkomstig de Beschikking ter zake van het uit productie nemen van bouwland uit productie is geweest met uitzondering van grond die overeenkomstig artikel 4 is vervangen door andere gronden;

(…)."

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Op 8 mei 2003 heeft appellant de Gecombineerde opgave 2003 voor landbouwtelling, gebruik gewaspercelen en aanvraag oppervlakten ingediend in het kader van de Regeling. Appellant heeft met dit formulier subsidie aangevraagd voor 28.34 hectare snijmaïs en 3.70 hectare groene braak.

- Bij brief van 14 november 2003 heeft verweerder appellant medegedeeld dat bij controle is gebleken dat de opgegeven percelen 12 en 13 met een totale aangevraagde oppervlakte van 2.55 hectare snijmaïs niet voldoen aan de definitie akkerland. Appellant is verzocht aan te tonen dat de betreffende gewaspercelen in de referentieperiode 1987-1991 als akkerland in gebruik zijn geweest.

- Bij brief van 25 november 2003 heeft appellant gereageerd onder overlegging van vijf afschriften van formulieren voor de landbouwtelling van de aan de orde zijnde jaren en elf rekeningen van een loonwerker gericht aan de vorige eigenaar van de percelen, B, de vader van appellant.

- Bij besluit van 25 december 2003 is de aanvraag van appellant, voor zover deze de subsidie voor de gewasgroep maïs betreft, gedeeltelijk afgewezen. Nu het verschil tussen de aangevraagde en de geconstateerde oppervlakte 2.55 hectare bedraagt, zijnde 9,89% van de geconstateerde oppervlakte, is op de geconstateerde oppervlakte van 25.79 hectare een korting van twee maal 2.55 hectare toegepast, zodat van een subsidiabele oppervlakte maïs van 20.69 ha is uitgegaan.

- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 21 januari 2004 bezwaar gemaakt.

- Op 31 maart 2004 heeft verweerder appellant ter zake van zijn bezwaar gehoord. Blijkens het verslag van de hoorzitting heeft de heer Honig van GeoRas een toelichting op de satellietbeelden gegeven.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en daartoe heeft verweerder onder meer als volgt overwogen:

“ Ten aanzien van de percelen met de volgnummers 12 en 13 bericht ik u als volgt. Door middel van satellietfoto’s en de interpretatie daarvan door Georas, is gebleken dat desbetreffende percelen in de referentiejaren 1987 t/m 1991 niet zijn gebruikt voor de teelt van een akkerbouw- of tuinbouwgewas. (…)

Om deze satellietbeelden te weerleggen is bewijs op perceelsniveau een vereiste. Aangaande de percelen met de volgnummers 12 en 13 met een totale aangevraagde oppervlakte van 2,55 hectare, dient u aan te tonen dat dit perceel in één van de jaren 1987 t/m 1991 is gebruikt voor de teelt van een akkerbouw- of tuinbouwgewas, en derhalve voldoet aan de definitie akkerland uit artikel 1, onder l, van de Regeling.

De door u overgelegde nota’s zijn niet op perceelsniveau en kunnen daarom niet zonder meer als bewijs dienen voor de stelling dat op de percelen 12 en 13 maïs is verbouwd. Voorts blijkt uit de door u overgelegde landbouwtellingen dat u in de referentieperiode maïs heeft geteeld, maar niet dat dit op de percelen 12 en 13 is geweest.

In uw bezwaarschrift geeft u aan dat u het bedrijf in 2000 heeft gekocht en derhalve niet geacht kan worden te weten of de desbetreffende percelen aan de voorwaarden voldoen. Ik wil hierover opmerken dat u middels indiening van uw aanvraag heeft getekend voor het feit dat u bekend bent met de voorwaarden en verplichtingen die gelden voor het indienen van een aanvraag oppervlakten. Een van de voorwaarden is dat de percelen voldoen aan de definitie akkerland.

Vervolgens schrijft u dat de gegevens, waarop LASER zich baseert, niet openbaar zijn zodat u geen verwijt gemaakt kan worden. Ten overvloede wil ik opmerken dat u als producent zelf verantwoordelijk bent voor het indienen van uw aanvraag en u tekent ervoor dat u op de hoogte bent van de voorwaarden voor het ontvangen van een akkerbouwbijdrage. Daarnaast zijn de gegevens waarop LASER zich baseert, in tegenstelling tot hetgeen u beweert, openbaar. Voorafgaand aan de hoorzitting van 31 maart 2004 heeft u uw dossier kunnen inzien. Vervolgens zijn, tijdens de hoorzitting, de satellietbeelden van GEORAS aan u getoond alsmede een uitleg door de heer Honig van deze satellietbeelden.

Nu u, gelet op het bovenstaande, niet heeft aangetoond dat de percelen met de volgnummers 12 en 13 aan de definitie akkerland voldoen, zijn deze percelen terecht op 0,00 hectare gezet. (…) ”

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft onder meer het volgende aangevoerd.

Om de satellietbeelden te weerleggen en aan te tonen dat de betreffende percelen in de periode 1987 t/m 1991 akkerland zijn geweest, is volgens verweerder bewijs op perceelsniveau nodig. Om deze reden is het door appellante overlegde bewijsmateriaal afgewezen. Appellant meent dat zulk bewijsmateriaal door geen enkele aanvrager kan worden overgelegd omdat het feitelijk niet bestaat. Daar komt bij dat door het verstrijken van een lange tijd sinds voornoemde periode nog moeilijker aan bewijsmateriaal is te komen.

De satellietbeelden op basis waarvan de aanvraag van appellant is afgewezen, zijn vóórdat de aanvraag door appellant was ingediend niet in te zien. Appellant meent dat dergelijk bewijsmateriaal vooraf zou moeten kunnen worden ingezien. Het gaat immers om gegevens waarover verweerder op eenvoudige wijze kan beschikken terwijl het voor appellant veel moeilijker is om na te gaan of een perceel voldoet aan de definitie van akkerland.

Tot slot is appellant van mening dat satellietbeelden niet voor 100% zekerheid kunnen geven over het gebruik van een perceel. In dit kader voert appellant aan dat in een andere zaak een aanvrager aan de hand van een contra-expertise in het gelijk is gesteld. Men kan derhalve niet zonder meer uitgaan van de juistheid van de satellietbeelden.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Het College overweegt dat de bewijspositie waarin appellant is komen te verkeren door de tijd die is verstreken sedert de referentieperiode, weliswaar in aanmerking is te nemen, maar dat het nu eenmaal op de weg van appellant ligt de gegevens en bescheiden over te leggen, die nodig zijn voor de beoordeling van zijn jaarlijkse aanvragen om akkerbouwsteun. Het is immers aan de aanvrager om, vóór het opgeven van een perceel voor subsidie in het kader van de Regeling, te controleren of dat perceel voldoet aan de voorwaarden van de Regeling. Het opgeven van een perceel dat niet aan de voorwaarden van de Regeling voldoet, komt gelet op de eigen verantwoordelijkheid van de producent, voor rekening en risico van de aanvrager.

5.2 Appellant heeft ter zitting aangegeven dat in de referentiejaren op alle percelen afwisselend maïs verbouwd en gras gezaaid werd. Een keer in de 5 jaar werd op ieder perceel maïs geteeld. Hij weet echter niet op welk perceel er in welk jaar maïs werd verbouwd. Tegenover de door verweerder overgenomen interpretatie van de satellietbeelden door GeoRas en de daarbij gegeven toelichting stelt appellant derhalve, zonder dat concreet bewijsmateriaal op perceelsniveau is overgelegd, dat er in minimaal één van de referentiejaren op de percelen 12 en 13 maïs moeten hebben gestaan.

Op basis van deze enkele stelling acht het College niet aannemelijk geworden dat het perceel voor premieverlening in aanmerking gebracht kan worden. Voor de veronderstelling van appellant, dat GeoRas bij het bestuderen van de satellietbeelden maïs heeft aangezien voor gras is naar het oordeel van het College geen goede grond aanwezig. GeoRas heeft verklaard dat op de betreffende percelen in de referentiejaren uitsluitend gras heeft gestaan. Dat de percelen op de satellietbeelden verschillend kleuren, komt door het feit dat de kleur van gras op een satellietbeeld wordt bepaald door de hoeveelheid en de hoogte van het gras. De kleuren komen volgens GeoRas niet overeen met een akkerbouwgewas, maar komen slechts overeen met gras.

5.3 Het College acht deze verklaring overtuigend en ziet geen grond de toelichting op en interpretatie van de satellietbeelden in twijfel te trekken. Derhalve heeft verweerder op goede gronden vastgesteld dat in elk van de vijf referentiejaren de betreffende percelen als grasland in gebruik zijn geweest. Appellant heeft onvoldoende aangevoerd om aannemelijk te maken dat de betreffende percelen in een van de referentiejaren als akkerland in gebruik zijn geweest.

Gelet op bovenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2005.

w.g. W.E. Doolaard w.g. M.H. Vazquez Muñoz