ECLI:NL:CBB:2005:AU4926
public
2015-11-10T15:13:50
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AU4926
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2005-10-19
AWB 04/984
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2005:AU4926
public
2013-04-04T22:47:19
2005-10-26
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2005:AU4926 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 19-10-2005 / AWB 04/984

EG-steunverlening akkerbouwgewassen

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Zesde enkelvoudige kamer

AWB 04/984 19 oktober 2005

5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: Ing. G.C.J. van Rooijen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.

1. De procedure

Appellant heeft bij brief van 25 november 2004, bij het College binnengekomen op 26 november 2004, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 29 oktober 2004.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen verweerders besluit van 17 mei 2004, waarbij een eerder besluit tot toekenning aan appellant van akkerbouwsteun over het jaar 2000 is herzien en reeds uitbetaalde steun is teruggevorderd.

Bij brief van 20 december 2004 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Daarna heeft hij op 3 februari 2005 een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 28 februari 2005 heeft appellant aanvullende gegevens toegezonden.

Op 7 september 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij voor appellant zijn verschenen C en D. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, bijgestaan door drs. M. Honig, werkzaam bij GeoRas.

2. De grondslag van het geschil

2.1 In Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen is onder meer het volgende bepaald:

“Artikel 7

Er kunnen geen betalingsaanvragen worden ingediend voor grond die op 31 december 1991 als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was.

(…)"

In artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2316/1999 van de Commissie van 22 oktober 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen is het volgende bepaald:

“Voor de toepassing van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 gelden voor de begrippen “blijvend grasland”, “blijvende teelten”, “meerjarige gewassen” en “herstructureringsprogramma’s” de in bijlage I opgenomen definities.”

In de bedoelde bijlage staat:

“ Definities

1. Blijvend grasland

Grond die geen deel uitmaakt van een vruchtwisseling en die blijvend (ten minste vijf jaar) als grasland wordt gebruikt, ongeacht of het ingezaaid dan wel natuurlijk grasland betreft.”

Bij Verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie van 23 december 1992 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen, zoals deze luidde ten tijde hier van belang, is onder meer het volgende bepaald:

“Artikel 9

1. (…)

2. Wanneer wordt vastgesteld dat de in de steunaanvraag "oppervlakten" aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte, wordt het steunbedrag berekend op basis van de bij de controle feitelijk geconstateerde oppervlakte. Behoudens overmacht wordt de feitelijk geconstateerde oppervlakte echter verlaagd met tweemaal het vastgestelde verschil wanneer dit groter dan 3 % van de geconstateerde oppervlakte of dan 2 ha en niet groter dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte is.

Er wordt geen aan de oppervlakte gekoppelde steun toegekend wanneer het vastgestelde verschil groter is dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte.

De bovenbedoelde verlagingen worden niet toegepast indien het bedrijfshoofd het bewijs levert dat hij voor de bepaling van de oppervlakte op correcte wijze is uitgegaan van informatie die door de bevoegde instantie wordt erkend.

(…)

3. Is evenwel opzettelijk of door grove nalatigheid een onjuiste aangifte gedaan, dan wordt het betrokken bedrijfshoofd uitgesloten van:

a) de betrokken in artikel 1, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3508/92 vermelde steunregeling voor het betrokken kalenderjaar, en

b) bij opzettelijk onjuiste aangifte, alle in artikel 1, lid l, van Verordening (EEG) nr. 3508/92 bedoelde steunregelingen voor het volgende kalenderjaar voor een oppervlakte die gelijk is aan die waarvoor zijn steunaanvraag is afgewezen.

(…)

Artikel 14

1. In geval van een onverschuldigde betaling is het betrokken bedrijfshoofd verplicht dat bedrag terug te betalen (…)

(…)

4. De in lid 1 bedoelde terugbetalingsplicht is niet van toepassing indien de betaling is verricht als gevolg van een fout van de bevoegde instantie zelf of van een andere instantie en die fout redelijkerwijs niet kon worden ontdekt door het bedrijfshoofd, dat derhalve volledig te goeder trouw heeft gehandeld en alle terzake geldende verplichtingen is nagekomen.

Wanneer de fout evenwel betrekking heeft op feitelijke elementen die relevant zijn voor de berekening van de betrokken betaling, is de eerste alinea alleen van toepassing indien het besluit tot terugvordering niet binnen twaalf maanden na de betaling is meegedeeld.

(…)

5. Het bepaalde in lid 4 geldt niet met betrekking tot voorschotten en betalingen die worden teruggevorderd in verband met een sanctie op grond van de artikelen 8, 9 of 10, of een andere communautaire of nationale bepaling.”

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Op 25 april 2000 heeft verweerder in het kader van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) een aanvraag oppervlakten 2000 ontvangen.

- Bij besluit van 27 november 2000 heeft verweerder op deze aanvraag beslist en aan appellant een bedrag van fl 9213,56, zijnde € 4180,93 aan akkerbouwsteun toegekend.

- Op 20 april 2001 heeft appellant in het kader van de Regeling een aanvraag oppervlakten 2001 ingediend.

- Bij besluit van 21 januari 2002 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat van het voor steun opgegeven maïsperceel 4, met een opgegeven oppervlakte van 9.8 ha en een door GeoRas gemeten oppervlakte van 9.99 ha, volgens een door GeoRas opgemaakt teledetectierapport, slechts 7 ha voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van akkerbouwsteun.

- Tegen het besluit van 21 januari 2002 heeft appellant op 8 februari 2002 een bezwaarschrift ingediend, waarin hij onder meer het volgende aanvoert:

“(…) Ik heb mijn administratie nogmaals goed gecontroleerd en heb inderdaad een fout gemaakt in het aanvraagformulier 2001: perceel volgnummer 4.Aangevraagd 9.85 ha - moet zijn 7.00 ha. (…)”

- Verweerder heeft dit bezwaar bij besluit van 17 mei 2002 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellant geen beroep ingesteld.

- Bij besluit van 17 mei 2004, verzonden op 4 juni 2004, heeft verweerder zijn besluit van 27 november 2000 betreffende de aanvraag oppervlakten 2000 herzien. In dit besluit heeft verweerder overwogen dat het perceel 4, met een opgegeven oppervlakte van 9.40 ha, grotendeels samenvalt met het perceel 4 uit de aanvraag 2001. Gelet op de bevindingen met betrekking tot de aanvraag 2001 heeft verweerder 2.4 ha niet steunwaardig bevonden. Daarmee wordt het verschil tussen de aangevraagde oppervlakte maïs van 10.70 ha en de geconstateerde oppervlakte, uitgedrukt in een percentage van de geconstateerde oppervlakte 28,92 %. Op grond van het bepaalde in artikel 9 van Verordening (EEG) nr. 3887/92 heeft verweerder vervolgens voor de gewasgroep maïs geen steun toegekend en het volledige reeds uitbetaalde subsidiebedrag teruggevorderd.

- Tegen het besluit tot terugvordering heeft appellant op 14 juli 2004 een bezwaarschrift ingediend.

- Vervolgens heeft verweerder, na een op 13 oktober 2004 telefonisch gehouden hoorzitting, het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daartoe is, samengevat, het volgende overwogen.

Op grond van artikel 9, tweede lid, juncto artikel 14, eerste lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 was verweerder verplicht het ten onrechte betaalde bedrag terug te vorderen.

Aan het bepaalde in artikel 14, vierde lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 kan geen toepassing worden gegeven, omdat de betaling niet is verricht als gevolg van een fout van verweerder of een andere instantie.

Appellant had zich ervan behoren te vergewissen dat de percelen voldeden alvorens deze op te geven. Hiernaast heeft hij door het ondertekenen van het aanvraagformulier verklaard kennis te hebben genomen van en in te stemmen met de gestelde voorwaarden en verplichtingen. Het opgeven van percelen die niet aan de voorwaarden voldoen, komt derhalve geheel voor rekening en risico van appellant. Dat de aanvraag na telefonisch contact met verweerder is ingevuld maakt dit niet anders.

Omdat appellant tegen de beslissing op het bezwaar over het jaar 2001 geen beroep heeft ingesteld, is in rechte komen vast te staan dat het perceel 4 voor een gedeelte niet voldoet aan de definitie akkerland.

Appellant heeft bovendien reeds in zijn bezwaarschrift tegen het besluit naar aanleiding van de aanvraag 2001 bevestigd dat van de opgegeven 9.8 ha van perceel 4 slechts 7.0 ha voldoet aan de definitie akkerland.

Ook als hetgeen appellant nu ter zake aanvoert in de beschouwing wordt betrokken is hij er niet in geslaagd de bevindingen van GeoRas te weerleggen dat op het noordelijk gedeelte van perceel 4 in de referentiejaren gras heeft gestaan.

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft, samengevat, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.

Het bestreden besluit is genomen op basis van satellietbeelden, die onvoldoende duidelijk maken op welk gedeelte van perceel 4 geen akkerbouwgewas zou hebben gestaan. Ten onrechte is aan appellant geen legenda bij de beelden verstrekt.

Tijdens de hoorzitting op 13 oktober 2004 heeft appellant hieraan toegevoegd dat hij in 1986 te maken heeft gehad met ruilverkaveling. Het perceel is toen ingezaaid met gras. Toen dit niet goed aansloeg heeft hij in mei 1987 maïs gezaaid, die in september is geoogst, waarna opnieuw gras is ingezaaid.

Met betrekking tot de eerder toegegeven fout in de aanvraag 2001 heeft appellant gesteld dat de aangevraagde oppervlakte van 9.8 ha betrekking heeft op het jaar 1987 en dat de gecorrigeerde opgave van 7 ha betrekking heeft op hetgeen als akkerland in gebruik is geweest in de jaren 1988 t/m 1991. In zijn beroepschrift heeft appellant reeds melding gemaakt van het gegeven dat hij aanvankelijk veronderstelde dat het jaar 1987 niet meetelde als referentiejaar.

Ter zitting is namens appellant nog aangevoerd dat hij in 1987, toen het eerder gezaaide gras niet aansloeg, op 23 mei alsnog maïs heeft gezaaid op een gedeelte van perceel 4 en dat hij deze heeft geoogst op 7 september, waarna op 8 september weer gras werd ingezaaid. Het totale perceel is steeds in twee gedeelten, gescheiden door een onverhard landweggetje, door hem bewerkt.

Verder heeft appellant aangevoerd dat verweerder zich baseert op satellietbeelden van 24 april en 2 oktober 1987, terwijl er geen beeld uit het groeiseizoen is gebruikt. Daarop zou maïs zichtbaar zijn geweest.

5. De beoordeling van het geschil

Het feit dat verweerder appellants aanvraag voor akkerbouwpremie over het jaar 2001 heeft afgewezen, omdat van het opgegeven perceel 4 uit deze aanvraag 2.8 ha niet aan de voorwaarden voor steunverlening voldeed en dat het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond is verklaard, waarna appellant geen beroep heeft ingesteld, ontneemt appellant niet het recht om, als verweerder aan zijn bevindingen vervolgens de conclusie verbindt dat de toegekende premie over een eerder jaar teruggevorderd moet worden, alsnog deze bevindingen ter discussie te stellen. In dit opzicht staat ieder besluit op zich. Derhalve komt appellant de vrijheid toe om te bewijzen, dat het perceel 4 dat hij voor het jaar 2000 voor premie in aanmerking heeft gebracht - dit perceel is grotendeels hetzelfde als perceel 4 uit de aanvraag over 2001- aan de daartoe gestelde voorwaarden voldoet.

In het controlerapport van 31 oktober 2001 naar aanleiding van de aanvraag 2001 heeft GeoRas vermeld dat van het perceel 4, zoals gemeten door GeoRas, 2.9 ha in de referentiejaren grasland was.

Uit de bij het rapport gevoegde beelden valt voor appellant zonder legenda niet op te maken waar deze 2.9 ha zich precies op het perceel 4 bevindt. Een markering van het niet aanvaarde gedeelte van het perceel is op de overgelegde beelden niet aangebracht.

In de beslissing tot terugvordering van op de aanvraag 2000 uitbetaalde premie heeft verweerder ook niet anderszins inzichtelijk gemaakt waar de niet voor steun in aanmerking gebrachte 2.4 ha zich op het perceel 4 bevindt.

In het bestreden besluit volstaat verweerder met de mededeling dat op het satellietbeeld van 2 oktober 1987, anders dan appellant stelt, heel goed te zien is op welk gedeelte van perceel 4 een akkerbouwgewas heeft gestaan en op welk gedeelte niet.

Ter zitting is door drs. Honig desgevraagd op een kleurenkopie van het beeld van 2 oktober 1987 met een potloodlijntje aangegeven waar het niet aanvaarde gedeelte van perceel 4 zich (ongeveer) bevindt.

Het College heeft na bestudering van alle door GeoRas bij het teledetectierapport overgelegde satellietbeelden nittemin niet exact kunnen vaststellen waar het niet voor steun in aanmerking gedeelte van perceel 4 ligt.

Bijgevolg steunt het bestreden besluit niet op een voldoende draagkrachtige motivering en is het genomen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Uit het bestreden besluit is immers niet af te leiden welk gedeelte van het perceel niet premiewaardig wordt geacht.

Onder deze omstandigheden komt het College niet toe aan bespreking van hetgeen appellant verder heeft aangevoerd tegen het bestreden besluit.

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond dient te worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaarschrift van appellant dient te beslissen;

- bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellant het door hem betaalde griffierecht ad € 136.- (zegge:

honderdzesendertig euro) vergoedt.

Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2005.

w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas