ECLI:NL:CBB:2005:AU5012
public
2013-04-04T22:47:34
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AU5012
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2005-10-19
AWB 05/19
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Bestuursrecht
Bestuursrecht; Belastingrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2005:AU5012
public
2013-04-04T22:47:34
2005-10-26
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2005:AU5012 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 19-10-2005 / AWB 05/19

EG-steunverlening akkerbouwgewassen

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Zesde enkelvoudige kamer

AWB 05/19 19 oktober 2005

5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant,

gemachtigde: mr. J.S. Bijma, werkzaam bij LTO Noord Advies,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. B.T. Goerdat, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.

1. De procedure

Op 12 januari 2005 heeft het College van appellant een tweetal beroepschriften ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen twee besluiten van verweerder van 6 december 2004.

Bij deze besluiten heeft verweerder de bezwaren tegen zijn besluiten van 17 juli 2003, waarbij de eerdere besluiten tot toekenning aan appellant van akkerbouwsteun over de jaren 2000 en 2001 zijn herzien en de uitbetaalde subsidie is teruggevorderd, ongegrond verklaard.

Bij brief van 17 januari 2005 heeft het College de ontvangst van de beroepschriften bevestigd en medegedeeld dat zij als één beroepschrift zijn geregistreerd.

Bij brief van 11 februari 2005 heeft appellant de gronden van zijn beroep toegezonden.

Nadat verweerder bij brief van 4 april 2005 de op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd heeft hij op 6 april 2005 een verweerschrift ingediend.

Op 7 september 2005 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waar partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunt hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad van 27 november 1992 tot instelling van een geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1593/2000, luidt voor zover hier van belang:

“ Artikel 1

(…)

3. Onverminderd de specifieke bepalingen in het kader van de in lid 1 bedoelde regelingen, wordt in deze verordening verstaan onder:

- "bedrijfshoofd": de individuele landbouwproducent, natuurlijke of rechtspersoon dan wel groep natuurlijke of rechtspersonen, ongeacht de rechtspositie van de groep en haar leden volgens het nationale recht, waarvan het bedrijf zich bevindt op het grondgebied van de Gemeenschap;

- "bedrijf": het geheel van de produktie-eenheden dat door het bedrijfshoofd wordt beheerd en zich bevindt op het grondgebied van een Lid-Staat;

- "perceel landbouwgrond": een ononderbroken stuk grond waarop één enkel gewas wordt geteeld door één enkel bedrijfshoofd. De Commissie stelt volgens de procedure van artikel 12 de uitvoeringsbepalingen vast betreffende specifieke wijzen waarop percelen landbouwgrond worden gebruikt, met name de bepalingen betreffende mengteelt en gemeenschappelijk gebruikte oppervlakten.”

Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen, luidt voor zover hier van belang:

“Artikel 1

1. Bij deze verordening wordt ten behoeve van producenten van akkerbouwgewassen een stelsel van areaalbetalingen ingesteld.

(…)

Artikel 2

1. In de Gemeenschap gevestigde producenten van akkerbouwgewassen kunnen onder de in deze verordening aangegeven voorwaarden een areaalbetaling aanvragen.

(…)”

Bij de Regeling EG Steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) is, voor zover en ten tijde hier van belang, onder meer het volgende bepaald:

“ Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

(…)

j. producent: individuele landbouwondernemer in de Europese Gemeenschap, natuurlijke of rechtspersoon of samenwerkingsverband van natuurlijke of rechtspersonen, die op zijn bedrijf voor eigen rekening en risico akkerland met akkerbouwgewassen inzaait met de bedoeling deze gewassen te oogsten;

k. bedrijf: geheel van productie-eenheden dat door de producent wordt beheerd en dat zich bevindt op het Nederlandse grondgebied;

(…)

Artikel 3

Aan producenten van akkerbouwgewassen die een aanvraag oppervlakten indienen wordt door de minister jaarlijks ter zake van met akkerbouwgewassen ingezaaide oppervlakten of braakgelegde oppervlakten overeenkomstig de

raadsverordening, verordening 3508/92, verordening 2419/2001, verordening 2316/1999, verordening 2461/1999, deze regeling en het overeenkomstig artikel 3 van de raadsverordening opgestelde regioplan, subsidie verstrekt.

Artikel 6

1. Om voor een subsidie in aanmerking te komen dient de producent bij LASER een aanvraag oppervlakten in.

(…)”

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Op 15 mei 2000 heeft verweerder van appellant, blijkens de aanvraag wonende op het adres X 183 te B, een aanvraag akkerbouwsubsidie in het kader van de Regeling ontvangen. Met de aanvraag heeft hij, naast de opgaaf van 4.80 ha voederareaal, akkerbouwsteun voor 2.00 ha maïs gevraagd. Als rekeningnummer voor uitbetaling wordt op de aanvraag het nummer Y vermeld.

- Bij besluit van 13 december 2000 heeft verweerder de gevraagde subsidie toegekend.

- Op 15 mei 2000 heeft verweerder van de maatschap A en C, blijkens de aanvraag gevestigd op het adres X 183 te B, een aanvraag akkerbouwsubsidie ontvangen. Met de aanvraag heeft de maatschap onder meer akkerbouwsteun voor 12.95 ha maïs gevraagd. Op de aanvraag staan geen braakpercelen vermeld. Als rekeningnummer voor uitbetaling wordt op de aanvraag het nummer Y vermeld.

- Bij besluit van 9 januari 2001 heeft verweerder de gevraagde subsidie toegekend.

- Op 11 mei 2001 heeft verweerder van appellant, blijkens de aanvraag wonende op het adres X 183 te B, een aanvraag akkerbouwsubsidie ontvangen. Met de aanvraag heeft hij, naast de opgaaf van 4.80 ha voederareaal, akkerbouwsteun voor 18.07 ha maïs gevraagd. Als rekeningnummer voor uitbetaling wordt op de aanvraag het nummer Y vermeld.

- Bij besluit van 24 november 2001 heeft verweerder appellant slechts voor 13.81 ha maïs subsidie toegekend op grond van het feit dat appellant niet heeft voldaan aan de braakleggingsverplichting.

- Op 11 mei 2001 heeft verweerder van de maatschap A en C, blijkens de aanvraag gevestigd op het adres X 183 te B, een aanvraag akkerbouwsubsidie ontvangen. Met de aanvraag heeft de maatschap onder meer akkerbouwsteun voor 13.00 ha maïs gevraagd. Op de aanvraag staan geen braakpercelen vermeld. Als rekeningnummer voor uitbetaling wordt op de aanvraag het nummer Y vermeld.

- Bij besluit van 24 november 2001 heeft verweerder de gevraagde subsidie toegekend.

- Bij brieven van 15 maart 2002 heeft verweerder zowel appellant als de maatschap meegedeeld dat hem is gebleken dat op het opgegeven adres meerdere economische eenheden zijn gevestigd. Ten einde te kunnen vaststellen of sprake is van afzonderlijke bedrijven of van één bedrijf in de zin van de Regeling, heeft verweerder om nadere gegevens verzocht betreffende de boekhouding, de maatschapsovereenkomst en gebruikstitels van gronden en stallen van de beide bedrijven.

- Bij brief van 26 april 2002 heeft het Administratiekantoor D gereageerd op dit verzoek en verweerder onder meer het boekhoudrapport over het jaar 2000 van de maatschap toegezonden, als ook de privé-balans van appellant over datzelfde jaar. In de brief staat vermeld dat de percelen waarvoor door appellant subsidie is aangevraagd op zijn privé-balans staan en dat het bedrijf in het jaar 1997 is gesplitst omdat de zoons van appellant een gedeelte van het bedrijf hebben overgenomen. Op de genoemde privé-balans staat een oppervlakte van 5.97.76 ha grond vermeld.

- Bij twee afzonderlijke, op 17 juli 2003 gedateerde, besluiten heeft verweerder de aanvragen van appellant om akkerbouwsteun voor de jaren 2000 en 2001 herzien en besloten dat de ontvangen subsidiebedragen, ad respectievelijk

€ 781,48 en € 5.709,04, dienen te worden terugbetaald. Hierbij heeft verweerder overwogen dat op het opgegeven adres meerdere economische eenheden zijn gevestigd en dat hij met de door appellant geleverde informatie niet heeft kunnen vaststellen dat sprake is van afzonderlijke bedrijven.

- Verweerder heeft bij besluiten van eveneens 17 juli 2003 ook de aan de maatschap verleende subsidie teruggevorderd.

- Bij brieven van 25 augustus 2003 hebben appellant en de maatschap bezwaar gemaakt tegen deze besluiten.

- Bij brief van 16 juli 2004 heeft appellant een verklaring, gedateerd 11 mei 2004, van Administratiekantoor D overgelegd. In deze verklaring staat dat de maatschap is gevestigd op het adres X 183 en het bedrijf van appellant op het adres X 195-197. Voorts wordt verklaard dat de op de privé-balans van appellant staande gronden niet in de maatschap zijn ingebracht en dat appellant deze gronden voor zijn eigen bedrijf gebruikt.

- Op een op 13 oktober 2004 gehouden hoorzitting hebben appellant en de maatschap hun bezwaren toegelicht. Bij deze gelegenheid heeft appellant verklaard dat hij over verschillende bedrijven beschikt en dat deze feitelijk en administratief gescheiden zijn. Hierbij heeft hij aangegeven te beschikken over bewijzen van aparte rekeningnummers en ten aanzien van zijn eigen bedrijf over een eigen boekhoudrapport en aparte rekeningen van loonwerkers. Appellant is daarop verzocht deze stukken binnen twee weken toe te zenden.

- Aan dit verzoek heeft appellant niet voldaan.

- Bij besluiten van 6 december 2004 heeft verweerder de maatschap alsnog de gevraagde akkerbouwsubsidie toegekend. Hierbij heeft verweerder onder meer het volgende overwogen:

“ Uw bedrijf heeft een eigen administratie en wordt onafhankelijk van de eenmanszaak gevoerd. Ook is aannemelijk geworden dat de bedrijfsvoering en het gebruik en beheer van de productiemiddelen en bedrijfsgebouwen in voldoende mate bij u als zijnde maten liggen. U bent daarom aan te merken als producent in de zin van de Regeling en was derhalve gerechtigd een subsidieaanvraag in te dienen. Uw aanvraag is derhalve ten onrechte afgewezen.”

- Op eveneens 6 december 2004 heeft verweerder de door appellant bestreden besluiten genomen.

3. De bestreden besluiten en het nadere standpunt van verweerder

Ingevolge de definitie van het begrip producent in artikel 1, onder j, van de Regeling dient een producent het geheel van de door hem beheerde productie-eenheden voor eigen rekening en risico te exploiteren.

Verweerder is nagegaan of de bedrijfsvoering en het gebruik en beheer van de productiemiddelen uitsluitend bij appellant liggen.

Appellant en de maatschap hebben hetzelfde bankrekeningnummer. Dit betekent dat bij insolventie van een van beide de ander direct wordt beïnvloed. Daarnaast is niet duidelijk hoe onderling verrichte diensten geldelijk vergoed kunnen worden.

Appellant heeft niet aangetoond dat zijn bedrijf over een aparte administratie beschikt. Hij is na afloop van de hoorzitting nog uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld bewijsstukken over te leggen, doch heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.

Appellant is dan ook niet aan te merken als producent in de zin van de Regeling. Daarom moet de aanvraag akkerbouwsteun worden afgewezen.

In het verweerschrift heeft verweerder daaraan toegevoegd dat de bezwaarschriften van de maatschap wel gegrond zijn verklaard, omdat de maatschap heeft kunnen aantonen een volwaardig bedrijf te zijn dat in staat is afzonderlijk van de eenmanszaak van appellant te bestaan. De eenmanszaak van appellant lijkt daarentegen niet voldoende los te staan van de maatschap. Verweerder concludeert daaruit dat er een zodanige verwevenheid bestaat tussen appellants bedrijf en het bedrijf van de maatschap dat het bedrijf van appellant niet kan worden beschouwd als een afzonderlijk bedrijf.

4. Het standpunt van appellant

De huidige bedrijfsstructuur is ontstaan in 1997 toen het oude bedrijf gedeeltelijk is overgedragen aan zijn kinderen. Op dat moment is een nieuwe maatschap opgericht. De percelen die hij in zijn aanvraag heeft opgevoerd heeft hij niet in de maatschap ingebracht en altijd voor zijn eigen bedrijf gebruikt. Anders dan verweerder heeft gesteld is zijn bedrijf gevestigd op een ander adres dan de maatschap, te weten op het adres X 195-197, waar ook zijn manege gevestigd is.

De maïs die van zijn bedrijf afkomstig is, voert hij aan de tot zijn bedrijf behorende paarden of hij verkoopt deze aan derden. In 2001 heeft hij een extra oppervlakte van 16 ha maïs voor premie in aanmerking gebracht, maar dat was een eenmalige aangelegenheid. Bovendien is dit gewas toen niet goed opgekomen. Hij beschikt voor zijn bedrijf over een gescheiden administratie en kan deze stukken overleggen. Ook beschikt zijn bedrijf over een apart bankrekeningnummer en loopt het overgrote deel van het betalingsverkeer met betrekking tot het bedrijf via deze rekening.

Uit verweerders oordeel dat er op één adres sprake zou zijn van meerdere economische entiteiten, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat het bedrijf van appellant ook als een aparte eenheid moet worden beschouwd.

5. De beoordeling van het geschil

Het is de verantwoordelijkheid van de aanvrager om te onderbouwen dat hij voor de door hem aangevraagde subsidie in aanmerking komt. Van hem mag verwacht worden dat hij de gegevens en bescheiden verschaft die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn.

Appellant en de maatschap hebben op hun aanvragen aangegeven op hetzelfde adres gevestigd te zijn en hebben hetzelfde rekeningnummer opgegeven. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat aan de hand van de verstrekte informatie niet kon worden vastgesteld dat appellant en de maatschap ieder voor zich als producent in de zin van de Regeling dienen te worden aangemerkt. Derhalve heeft verweerder appellant en de maatschap bij brief van 15 maart 2002 verzocht om aanvullende informatie.

Namens appellant is naar aanleiding van deze brief slechts een privé-balans verstrekt waarop een oppervlakte van 5.97.76 ha grond staat vermeld. Nu hiermee geen informatie is verstrekt met betrekking tot de feitelijke bedrijfsvoering en de totale door hem opgegeven oppervlakte deze oppervlakte bovendien overstijgt, heeft verweerder niet kunnen vaststellen dat ten aanzien van appellant sprake is van een afzonderlijk bedrijf.

Appellant heeft in bezwaar gesteld over schriftelijke bescheiden te beschikken waarmee hij het bestaan van een afzonderlijk bedrijf kan aantonen. Hij heeft deze stukken echter niet overgelegd. In het kader van het onderhavig beroep heeft appellant wederom het bestaan van dergelijke stukken gemeld, doch deze stukken zijn weer niet overgelegd.

Gelet op het vorenstaande is er geen grond om verweerders oordeel dat appellant niet als producent in de zin van de Regeling kan worden aangemerkt, voor onjuist te houden.

De omstandigheid dat verweerder de maatschap nu wel als zelfstandig bedrijf beschouwt en de terugvordering van de aan de maatschap betaalde subsidiebedragen heeft herroepen, brengt niet zonder meer met zich mee dat ook ten aanzien van appellant een afzonderlijk en zelfstandig bedrijf kan worden onderscheiden. Bij het ontbreken van gegevens omtrent de feitelijke bedrijfsvoering kan niet worden geconcludeerd dat op grond van de feitelijke situatie sprake is van verwevenheid tussen de maatschap en het privé-bedrijf. Om die reden kan ook de vraag buiten beschouwing worden gelaten of verweerder gehouden was de aanvragen van appellant en de maatschap aan te merken als aanvragen namens een samenwerkingsverband.

Het beroep dient gelet op het voorgaande ongegrond te worden verklaard. Voor een veroordeling in de proceskosten vindt het College geen aanleiding.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. R.P.H. Rozenbrand als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2005.

w.g. W.E. Doolaard w.g. R.P.H. Rozenbrand