ECLI:NL:CBB:2006:AV0031
public
2015-11-10T14:27:22
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AV0031
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2006-01-06
AWB 05/247
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2006:AV0031
public
2013-04-04T23:04:12
2006-01-20
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2006:AV0031 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 06-01-2006 / AWB 05/247

Telecommunicatiewet

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Nr. 05/247 6 januari 2006

15300 Telecommunicatiewet

Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak van:

Minister van Economische Zaken (hierna: de Minister),

gemachtigde: mr. E.T.M. Soelaksana-Triesscheijn, werkzaam op het Ministerie van Economische Zaken,

appellant van de uitspraak van 23 februari 2005 van de rechtbank Rotterdam (hierna: rechtbank) in de zaak met (rechtbank)procedurenummers 03/970, 03/971, 03/972 en 03/974.

Aan de procedure in hoger beroep nemen als partij deel:

1) Orange Nederland B.V., te Den Haag (hierna: Orange),

2) Telfort B.V., te Amsterdam (hierna: Telfort),

3) T-Mobile Netherlands B.V., te Den Haag (hierna: T-Mobile), en

4) Vodafone Libertel N.V., te Maastricht (hierna: Vodafone),

gemachtigden: mr. G.-J. Zwenne en mr.drs. L.N. Phoelich, beiden advocaat te Den Haag.

1. Procesverloop

Op 5 april 2005 heeft het College van de Minister een beroepschrift ontvangen, waarbij hoger beroep wordt ingesteld tegen bovengenoemde rechtbankuitspraak.

Bij brief van 2 juni 2005 heeft de Minister de gronden van het hoger beroep ingediend.

Bij brief van 4 juli 2005 hebben Orange, Telfort, T-Mobile en Vodafone gereageerd op hetgeen de Minister in hoger beroep heeft aangevoerd.

Bij brief van 20 december 2005 heeft de Minister het College met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) medegedeeld dat in hoger beroep uitsluitend het College kennis zal mogen nemen van de stukken ten aanzien waarvan de rechtbank beperking van de kennisneming gerechtvaardigd heeft geoordeeld.

2. Overwegingen

2.1 De bij brief van 20 december 2005 door de Minister gedane mededeling heeft betrekking op de volgende stukken:

1) de brief van 26 april 2002 van Vodafone aan de Minister;

2) de brief van 1 mei 2002 van Dutchtone, rechtsvoorganger van Orange, aan de Minister;

3) de brief van 1 mei 2002 van Ben, rechtsvoorganger van T-Mobile, aan de Minister;

4) de brief van 15 mei 2002 van O2, (voorzover hier van belang) rechtsvoorganger van Telfort, aan de Minister.

De rechtbank heeft beperking van de kennisneming van bijlage 1 bij de brief van 1 mei 2002 van Ben aan de Minister niet gerechtvaardigd geoordeeld, waarna de Minister te kennen heeft gegeven deze bijlage als openbaar gedingstuk te willen inbrengen. De bij brief van 20 december 2005 door de Minister aan het College gedane mededeling heeft dan ook geen betrekking op bijlage 1 bij de brief van 1 mei 2002 van Ben aan de Minister.

2.2 De door het College te nemen beslissing over de gerechtvaardigdheid van de beperking van de kennisneming vergt een afweging van belangen. Enerzijds is hierbij aan de orde het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor de beoordeling van het (hoger) beroep relevante informatie, alsook het belang dat de rechter beschikt over alle informatie die nodig is om de hem voorgelegde zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Anderzijds speelt een rol dat openbaarmaking van bepaalde gegevens het belang van een partij onevenredig kan schaden, terwijl de Minister er belang bij heeft ook in de toekomst de informatie, waaronder concurrentiegevoelige gegevens, aangeleverd te krijgen die hij voor een goede uitoefening van zijn taken nodig heeft.

2.3 De Minister stelt zich op het standpunt dat de in § 2.1 genoemde stukken bedrijfsvertrouwelijke informatie of anderszins concurrentiegevoelige gegevens bevatten. Artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) bepaalt dat het verstrekken van dergelijke informatie ingevolge deze wet in dat geval achterwege blijft. De Minister heeft voorts aangevoerd dat openbaarmaking de belangen van de afzender(s) van de betreffende brieven onevenredig zou kunnen schaden.

2.4 Het College acht beperking van de kennisneming van de in § 2.1 genoemde stukken gerechtvaardigd. Hoewel het College er niet zonder meer van overtuigd is dat de betreffende stukken in hun geheel als bedrijfsvertrouwelijk moeten worden aangemerkt, valt niet geheel uit te sluiten dat openbaarmaking nadelige gevolgen heeft voor de afzenders, omdat uit de betreffende brieven wellicht (onderdelen van) hun bedrijfsstrategie kunnen worden afgeleid. Aangezien alle afzenders hun brief met een beroep op vertrouwelijkheid aan de Minister hebben toegezonden, ligt het naar het oordeel van het College niet zonder meer in de rede te oordelen dat deze afzenders kennis moeten kunnen nemen van de brieven van hun concurrenten, waarin in essentie op dezelfde vragen van de Minister is geantwoord. Bij zijn beslissing neemt het College voorts in aanmerking dat kennisneming van de betreffende stukken, voorzover niet van henzelf afkomstig, voor Orange, Telfort, T-Mobile en Vodafone niet zonder meer noodzakelijk is te achten om adequaat te kunnen reageren op hetgeen de Minister in hoger beroep heeft aangevoerd.

2.5 Artikel 8:29, vijfde lid, Awb strekt er blijkens de wetsgeschiedenis toe dat de bestuursrechter niet tegen de wil van partijen uitspraak doet op grondslag van stukken die zij niet kennen. Het toestemmingsvereiste geldt derhalve niet ten aanzien van een partij die de stukken al kent.

Alle andere partijen dan de Minister wordt verzocht het College binnen één week na heden schriftelijk kenbaar te maken of zij ermee instemmen dat het College mede op grondslag van de stukken ten aanzien waarvan beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is geoordeeld uitspraak doet op het hoger beroep van de Minister, voorzover het stukken betreft die niet van henzelf of van hun rechtsvoorganger afkomstig zijn.

3. De beslissing

Het College:

- beslist dat beperking van de kennisneming van de in § 2.1 genoemde stukken gerechtvaardigd is, met dien verstande dat

deze beslissing geen betrekking heeft op bijlage 1 van de brief van 1 mei 2002 van Ben aan de Minister;

- verzoekt Orange, Telfort, T-Mobile en Vodafone, binnen één weken na heden schriftelijk kenbaar te maken of zij ermee

instemmen dat het College mede op grondslag van de stukken ten aanzien waarvan beperking van de kennisneming

gerechtvaardigd is geoordeeld uitspraak doet op het hoger beroep van de Minister, voorzover het stukken betreft die niet van

henzelf of van hun rechtsvoorganger afkomstig zijn.

Aldus gewezen door mr. F. Stuurop, in tegenwoordigheid van mr. B. van Velzen als griffier.

w.g. F. Stuurop w.g. B. van Velzen