EG-steunverlening akkerbouwgewassen
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 05/241 22 februari 2006
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B, te C, appellante,
gemachtigde: M.G.J.A. Meeuwissen, werkzaam bij GBV Administraties en Advies voor Agrarische bedrijven te Born,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. P. Bakker Schut, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 4 april 2005, bij het College binnengekomen op 8 april 2005, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 3 maart 2005.
Bij dit besluit is beslist op het bezwaar van appellante tegen verweerders besluit op de aanvraag akkerbouwsteun 2004 van appellante in het kader van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling).
Bij brief van 21 april 2005 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Vervolgens heeft hij op 12 mei 2005 een verweerschrift ingediend.
Op 7 december 2005 is van appellante een brief met aanvullende informatie ontvangen.
Op 3 februari 2006 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij van de zijde van appellante B is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Bij de Regeling, zoals deze luidde ten tijde hier van belang, is onder meer het volgende bepaald:
“Artikel 3
Aan producenten van akkerbouwgewassen die een aanvraag oppervlakten indienen wordt door de minister jaarlijks ter zake van met akkerbouwgewassen ingezaaide oppervlakten of braakgelegde oppervlakten overeenkomstig de raadsverordening, verordening 3508/92, verordening 2419/2001, verordening 2316/1999, verordening 2461/1999, deze regeling en het overeenkomstig artikel 3 van de raadsverordening opgestelde regioplan, subsidie verstrekt.
Artikel 6
1. Om voor een subsidie in aanmerking te komen dient de producent bij LASER een aanvraag oppervlakten in.
2. Een aanvraag oppervlakten heeft betrekking op alle percelen die behoren tot het bedrijf van de producent.
Artikel 8
1. De aanvraagperiode voor de aanvraag oppervlakten loopt van 1 april tot en met 15 mei.
2. Indien de aanvraag oppervlakten na sluiting van de aanvraagperiode, bedoeld in het eerste lid, door LASER wordt ontvangen, wordt de subsidie waarop de producent recht zou hebben indien LASER de aanvraag oppervlakten tijdig zou hebben ontvangen, verlaagd overeenkomstig artikel 13 van verordening 2419/2001, behoudens overmacht of buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 13.
3. Indien de aanvraag oppervlakten meer dan 25 kalenderdagen na sluiting van de aanvraagperiode, bedoeld in het eerste lid, door LASER wordt ontvangen, wordt de aanvraag afgewezen, behoudens overmacht of buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 13.
Artikel 9
1. Na sluiting van de aanvraagperiode, doch uiterlijk op de datum die voor de inzaai of overeenkomstig de raadsverordening is vastgesteld, kan de aanvraag oppervlakten worden gewijzigd overeenkomstig artikel 8 van verordening 2419/2001.
2. (…)
3. In afwijking van het tweede lid, worden de wijzigingen, bedoeld in het eerste lid, die meer dan 25 kalenderdagen na sluiting van de aanvraagperiode door LASER worden ontvangen, niet meer geaccepteerd. Indien deze uiterste datum evenwel ligt voor of op de in het eerste lid bedoelde datum voor de inzaai, worden de wijzigingen die na de datum voor de inzaai worden ontvangen niet meer geaccepteerd.
4. In afwijking van het eerste lid kan de aanvraag oppervlakten in geval van een door LASER erkende kennelijke fout na de in het eerste lid bedoelde datum worden verbeterd.
5. (…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft door middel van het via internet toegezonden formulier “Gecombineerde opgave 2004 voor Landbouwtelling, Gebruik gewaspercelen en Aanvraag oppervlakten” in het kader van de Regeling subsidie aangevraagd. In haar aanvraag heeft zij onder meer een aantal percelen maïs, door vermelding van de bijdragecode 805, als voederareaal opgegeven.
- Bij besluit van 27 december 2004 heeft verweerder op de aanvraag beslist. Bij dit besluit is appellante akkerbouwsteun toegekend voor € 433,94. Tevens is haar bericht dat een oppervlakte van 13,46 ha als voederareaal werd geregistreerd.
- Bij brief van 29 december 2004 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
- Vervolgens heeft verweerder, onder vermelding dat het bezwaar kennelijk ongegrond is, zodat afgezien werd van het horen van appellante, het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe is, samengevat, het volgende overwogen.
Appellante heeft in haar aanvraag oppervlakten achter vijf percelen maïs de bijdragecode 805 (voederareaal) ingevuld. Zij stelt dat dit per abuis is gebeurd en dat zij eigenlijk de bijdragecode 845 (akkerbouwsteun) had willen invullen.
Ten onrechte meent appellante dat hier sprake is van een kennelijke fout, op grond waarvan wijziging van de aanvraag alsnog mogelijk zou zijn geweest.
De aanvraag bevat geen tegenstrijdigheden of inconsequenties op grond waarvan verweerder redelijkerwijs kon veronderstellen dat appellante voor de betrokken percelen eigenlijk akkerbouwsteun had willen aanvragen. Dit klemt extra nu appellante bij vraag 1 van het formulier heeft aangegeven dat zij geen akkerbouwsteun wenste aan te vragen. Daarnaast heeft zij bij vraag 3 aangegeven alleen subsidie te wensen voor mannelijke runderen en/of zoogkoeien.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van haar beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
Appellante heeft per abuis vijf maïspercelen als voederareaal opgegeven. Zij had voor deze percelen akkerbouwsteun willen aanvragen. Slechts door onwennigheid met het invullen van de aanvraag op de computer kon deze fout ontstaan.
Dat zij bij vraag 1 van het formulier heeft ingevuld geen akkerbouwsteun te willen aanvragen komt voort uit het feit dat zij meende dat deze vraag betrekking had op een andere regeling.
Verder had verweerder kunnen vaststellen dat appellante in 2004 helemaal geen dierlijke premies heeft aangevraagd en dus geen voederareaal nodig had. Bovendien is men tot 15 GVE vrijgesteld voor het opgeven van voederareaal.
Hieruit blijkt dat verweerder ten onrechte geen kennelijke fout in de aanvraag heeft willen zien.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Verweerder heeft terecht als uitgangspunt genomen dat aan het bezwaar van appellante slechts tegemoet kan worden gekomen, als bij het invullen van de Gecombineerde Opgave 2004 een kennelijke fout is gemaakt. Uit artikel 9 van de Regeling volgt namelijk dat alleen in dat geval ook na afloop van de uiterste indieningsdatum de aanvraag kan worden gewijzigd. Het zou in strijd zijn met de Regeling als de aanvraag na de uiterste indieningsdatum zou worden gewijzigd vanwege een vergissing die geen kennelijke fout is.
5.2 Naar het College eerder heeft overwogen is van een kennelijke fout alleen sprake als aan de hand van de aanvraag oppervlakten zelf objectief kan worden vastgesteld dat de gedane opgave niet juist kan zijn.
Dat is hier niet het geval. De opgave voederareaal op het Overzicht gewaspercelen sluit aan op het antwoord op vraag 3 van het hoofdformulier, waar appellante heeft aangegeven dat zij in 2004 subsidies in het kader van de Regeling dierlijke EG-premies (mannelijke runderen en zoogkoeien) aanvraagt. Uit de aanvraag is geenszins op te maken dat appellante een akkerbouwbijdrage wenste te vragen voor de percelen die zij als voederareaal heeft opgegeven. Een producent is zelf verantwoordelijk voor hetgeen hij in de aanvraag oppervlakten opgeeft. Het is niet de taak van verweerder zich te verdiepen in de motieven van de aanvrager of om de aanvraag te vergelijken met een andere aanvraag, zoals in dit geval de aanvraag 2004 van appellante op grond van de Regeling dierlijke EG-premies. Voorzover de aanvraag al een ongerijmdheid bevat, betreft deze niet het verzuim van de niet aangevraagde maïssteun, maar gaat het om het feit dat appellante de vraag naar de indiening van een subsidieaanvraag akkerbouwgewassen met “neen” heeft beantwoord, terwijl zij achter het braakperceel 19 wel de bijdragecode 830 (akkerbouwsteun) invult. De eventuele erkenning door verweerder van deze kennelijke fout staat los van de gestelde foutieve opgave van voederareaal en had derhalve niet tot de door appellante gewenste wijziging kunnen leiden.
5.3 Gelet op het vorenstaande kan niet worden geoordeeld, dat verweerder gehouden was anders te beslissen dan hij heeft gedaan. Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. F. Stuurop, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2006.
w.g. F.Stuurop w.g. F.W. du Marchie Sarvaas