EG-steunverlening akkerbouwgewassen
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 05/266 10 maart 2006
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B, te C, appellante,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. F. Oosterkamp, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 15 april 2005, bij het College per fax binnengekomen op 20 april 2005, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 10 maart 2005.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen verweerders besluit van 16 december 2003, waarbij is beslist op de aanvraag akkerbouwsteun 2003 van appellante op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling).
Bij brief van 4 juli 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 15 februari 2006 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij aan de zijde van appellante A, vergezeld van zijn echtgenote, aanwezig was. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen luidt voorzover hier van belang:
“Artikel 8
Wijzigingen in de steunaanvraag "oppervlakten"
1. Onverminderd het bepaalde in lid 3, mogen na de uiterste datum voor de indiening van de steunaanvraag "oppervlakten" individuele voor de landbouw gebruikte percelen die nog niet in de steunaanvraag waren aangegeven, worden toegevoegd, en wijzigingen met betrekking tot het gebruik of de steunregeling worden aangebracht, voorzover alle krachtens de op de betrokken steunregeling van toepassing zijnde sectorspecifieke voorschriften geldende voorwaarden in acht worden genomen.
2. De toevoeging van percelen landbouwgrond en wijzigingen als bedoeld in lid 1 moeten schriftelijk aan de bevoegde instantie worden meegedeeld tot uiterlijk de datum die voor de inzaai of overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1251/1999 is vastgesteld. (…)
Artikel 12
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de voorschriften van de artikelen 6 tot en met 11 kan in geval van een door de bevoegde instantie erkende kennelijke fout, een steunaanvraag te allen tijde na de indiening worden aangepast.
Artikel 32
1. Wanneer ten aanzien van een gewasgroep de aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte in de zin van artikel 31, lid 2, wordt het steunbedrag berekend op basis van de geconstateerde oppervlakte, verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil wanneer dit groter is dan 3 % of dan 2 ha, doch niet groter dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte.
Wanneer het verschil groter is dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte, wordt voor de betrokken gewasgroep geen aan de oppervlakte gerelateerde steun toegekend.
2. (…)”
De Regeling luidt, voorzover hier en ten tijde van belang, als volgt.
“Artikel 8
1. De aanvraagperiode voor de aanvraag oppervlakten loopt van 1 april tot en met 15 mei.
2. (…)
3. Indien de aanvraag oppervlakten meer dan 25 kalenderdagen na sluiting van de aanvraagperiode, bedoeld in het eerste lid, door LASER wordt ontvangen, wordt de aanvraag afgewezen, behoudens overmacht of buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 13.
Artikel 21a
1. In afwijking van artikel 17 mag de producent die voor zijn gehele productie voldoet aan de voorschriften die zijn vastgesteld bij verordening (EEG) nr. 2092/91, overeenkomstig artikel 23 bis van verordening 2316/1999, de overeenkomstig artikel 16 uit productie genomen oppervlakte gebruiken voor de teelt van voederleguminosen.
2. Ten bewijze dat de producent voor zijn gehele productie voldoet aan de voorschriften die zijn vastgesteld bij verordening (EEG) nr. 2092/91 gaat de aanvraag oppervlakten vergezeld van een bewijs van certificering door de Stichting SKAL te Zwolle.”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft op 28 april 2003 met het formulier “Gecombineerde opgave 2003 voor Landbouwtelling, Gebruik gewaspercelen en Aanvraag oppervlakten” akkerbouwsteun aangevraagd voor 7.29 ha zomergerst, 2.60 ha maïs, 2.50 ha groene braak, 6 ha vezelvlas en 4.20 ha (het braakperceel met volgnummer 9) voederleguminosen.
Bij onderdeel G ( biologische landbouw) van het formulier heeft appellante aangegeven dat haar bedrijf deels in omschakeling is naar een biologische productiewijze en deels gangbaar produceert.
In hetzelfde formulier heeft appellante op de pagina bestemd voor het maken van op- en aanmerkingen, handgeschreven, onder meer het volgende vermeld:
“(…) Perceel waar voederleguminosen komt is in omschakeling. Daarbij wordt luzerne gezaaid die afgemaaid wordt en op het land blijft liggen. Volgens telefonisch gesprek is dat in orde met SKAL verklaring.
Is de SKAL-verklaring die bijgevoegd is voldoende?”
- Bij het formulier heeft appellante een op 3 april 2003 gedateerde brief van SKAL overgelegd, waarin bevestigd wordt dat haar bedrijf bij SKAL is aangesloten en dat het bedrijf in het controleprogramma biologische landbouw is opgenomen.
- Naar aanleiding van een verzoek van verweerder van 1 juli 2003 om alsnog aan te tonen dat het volledig bedrijf door SKAL is gecertificeerd, heeft appellante bij brief van 12 juli 2003 verweerder verzocht haar aanvraag oppervlakten te wijzigen en perceel 9 alsnog als groene braak met bijdragecode akkerbouwsteun aan te merken.
- Bij besluit van 16 december 2003 heeft verweerder op de aanvraag 2003 beslist. Daarbij is het perceel 9 als niet geconstateerd aangemerkt omdat het voor steun voor voederleguminosen vereiste SKAL-certificaat, ter bevestiging van het feit dat het bedrijf in omschakeling is, ontbreekt.
- Op 7 januari 2004 heeft appellante tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder, na een op 18 januari 2005 gehouden hoorzitting, het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe is, samengevat, het volgende overwogen.
De mogelijkheid om braakpercelen, ingezaaid met voederleguminosen, op te geven als steunwaardig braakperceel geldt alleen voor bedrijven die geheel SKAL-gecertificeerd zijn. Dit dient te worden aangetoond door middel van een SKALcertificaat.
Voor het bedrijf van appellante, dat in omschakeling is naar de biologische productiemethode, geldt bij wijze van uitzondering dat voldoende is dat alle tot haar bedrijf behorende percelen bij de stichting SKAL zijn aangemeld. Uit de door appellante overgelegde bescheiden en uit navraag bij SKAL is gebleken dat appellante niet aan deze voorwaarde voldoet. Van de tot het bedrijf van appellante behorende percelen zijn slechts de percelen 1, 8 en 9 met een gezamenlijke oppervlakte van 12.36 ha bij SKAL aangemeld. De totale bedrijfsoppervlakte is echter 35.66 ha.
Daarom was appellante niet gerechtigd het uit productie genomen perceel 9 in de aanvraag op te voeren voor de teelt van voederleguminosen.
Perceel 9 is als niet geconstateerd aangemerkt. Met toepassing van artikel 32, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 is appellante daarom in de gewasgroep braak geen steun toegekend.
Het verzoek van appellante van 12 juli 2003 om de opgave voor perceel 9 alsnog te mogen wijzigen in groene braak, is ingediend na de uiterste datum waarop een dergelijk verzoek kon worden gedaan. Wijziging is dan nog slechts mogelijk indien de aanvraag een kennelijke fout zou hebben bevat. Daarvan is echter geen sprake. Verweerder kon aan de aanvraag niet zien dat appellante het perceel 9, anders dan door haar ingevuld, eigenlijk als groene braak had willen opgeven.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van haar beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
Tijdens twee telefoongesprekken met een medewerker van Laser heeft zij aan de orde gesteld of het voor haar, als bedrijf in omschakeling naar biologische landbouw, aangewezen was het perceel 9 met luzerne op te geven als braak met voederleguminosen of als groene braak. Deze vraag is Laser voorgelegd, omdat zij- als startend biologisch bedrijf- de informatie uit het voorlichtingsboekje van Laser niet helemaal duidelijk achtte. Door de Laser- medewerker werd meegedeeld dat dit niets uitmaakte. Appellante kan echter niet uitsluiten dat deze informatie verstrekt werd op grond van een tijdens dit gesprek ontstaan misverstand.
Uit de brief van verweerder van 1 juli 2003 is appellante gebleken dat het opgeven van een braakperceel met voederleguminosen alleen steun oplevert als het bedrijf volledig bij SKAL is geregistreerd. Dit was voor haar aanleiding verweerder bij brief van 12 juli 2003 te verzoeken de gewascode voor perceel 9 te mogen wijzigen in groene braak.
Het besluit om, nu perceel 9 niet aan de voorwaarden voldoet, helemaal geen steun meer toe te kennen voor de gewasgroep braak is een onevenredig zware sanctie op een kleine fout.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Niet in geschil is dat appellante van haar biologisch bedrijf in omschakeling niet alle percelen heeft aangemeld bij SKAL. Daarmee voldoet zij niet aan de in artikel 21a van de Regeling neergelegde voorwaarden om een perceel met voederleguminosen voor steun in aanmerking te brengen.
Voor een dergelijk perceel kan wel steun worden verkregen als het wordt opgevoerd als groene braak. In de jaren na 2003 heeft appellante op die titel ook steun verkregen.
5.2 Het braakperceel 9 met voederleguminosen kan dus slechts voor steun in aanmerking komen op grond van een wijziging van de door appellante ingediende aanvraag oppervlakten.
5.3 Met verwijzing naar het bepaalde in Verordening (EG) nr. 2419/2001 en de Regeling heeft verweerder vastgesteld, dat het verzoek om de aanvraag te mogen wijzigen van 12 juli 2003 alleen kon worden gehonoreerd als sprake was van een kennelijke fout in de aanvraag.
Het College is van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat de aanvraag geen kennelijke fout bevatte. Het overweegt daartoe als volgt.
Verweerders gemachtigde heeft ter zitting uiteengezet er van uit te gaan dat appellante, die in haar aanvraag handgeschreven had aangegeven twijfels te hebben of de opgave van perceel 9 met gewascode voederleguminosen wel juist was, desondanks, door die code wel achter perceel 9 te vermelden, kennelijk en bewust daarvoor heeft gekozen. Gelet daarop behoefde verweerder aan de hand van de aanvraag geen twijfel te hebben of appellante met haar aanvraag niet eigenlijk iets anders bedoelde.
Met de overweging dat er geen tegenstrijdigheid in de aanvraag zit, die wijst op een vergissing en dat redelijkerwijs is uitgesloten dat ten tijde van de opgave deze niet conform de bedoeling van appellante was, is verweerder aan enkele feiten voorbijgegaan.
Allereerst is er het feit dat appellante kennelijk beoogde akkerbouwsteun te verkrijgen voor de teelt van luzerne op perceel 9. De vraag of zij dit kon verwezenlijken door een opgave als groene braak of door een opgave als braak met voederleguminosen heeft zij telefonisch aan Laser voorgelegd. Mede naar aanleiding van de van Laser verkregen informatie heeft zij in haar aanvraag gekozen voor de opgave van braak met voederleguminosen. Dit bleek de verkeerde keuze, omdat niet alle percelen van haar bedrijf bij SKAL waren aangemeld.
Uit de handgeschreven toevoeging op de aanvraag blijkt dat appellante ook ten tijde van het invullen van het formulier Gecombineerde Opgave nog aarzelde of zij met de code voor braak met voederleguminosen wel de juiste opgave had gedaan. Het College meent dat het op de weg van verweerder had gelegen om naar aanleiding van deze twijfel direct contact op te nemen met appellante.
Uit de wijze waarop appellante bij rubriek G van het formulier Gecombineerde opgave heeft aangegeven, dat zij naast percelen in omschakeling ook gangbaar beteelde percelen gebruikte, had verweerder onmiddellijk kunnen begrijpen dat zij geen steun zou kunnen verkrijgen voor voederleguminosen op perceel 9. Dit, terwijl het perceel wel steun kon opleveren als het als groene braak werd opgegeven.
In een en ander had verweerder, toen hem bij de brief van 1 juli 2003 verzocht werd de aanvraag te mogen wijzigen, grond moeten vinden voor de conclusie dat de aanvraag een kennelijke fout bevatte, zodat het verzoek voor toewijzing in aanmerking kwam.
5.4 Het vorenstaande leidt het College tot de slotsom dat het bestreden besluit is genomen in strijd is met het bepaalde in artikel 12 van verordening (EG) nr. 2419/2001, zodat het niet in stand kan blijven.
Het College zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante.
Het College overweegt verder dat het door appellante betaalde griffierecht door verweerder dient te worden vergoed, alsmede dat termen aanwezig zijn verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellante. Deze worden met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op
€ 172,46, bestaande uit reiskosten tot een bedrag van € 52,46 en verletkosten tot een bedrag van € 120.-.
De door appellante gevraagde vergoeding voor gemaakte kosten in het kader van de bezwaarprocedure wordt, gelet op het bepaalde in de artikelen 8:75 juncto 7:15, derde lid van de Awb, niet toegewezen, omdat appellante nagelaten heeft om vergoeding van deze kosten te verzoeken voordat het bestreden besluit werd genomen.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, opnieuw beslist op het bezwaar van
appellante;
- bepaalt dat het door appellante betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: twee honderd zesenzeventig euro)
aan haar wordt vergoed;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten aan de zijde van appellante, welke worden begroot op € 172,46 ( zegge:
honderdtweeënzeventig euro en 46 cent;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die genoemde bedragen moet vergoeden.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2006.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas