ECLI:NL:CBB:2006:AV5838
public
2015-11-16T15:27:09
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AV5838
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2006-03-10
AWB 05/202
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2006:AV5838
public
2013-04-04T23:20:54
2006-03-20
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2006:AV5838 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 10-03-2006 / AWB 05/202

EG-steunverlening akkerbouwgewassen

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Zesde enkelvoudige kamer

AWB 05/202 10 maart 2006

5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen

Uitspraak in de zaak van:

Maatschap A en B, te C, appellante,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.

1. De procedure

Appellante heeft bij brief van 15 maart 2005, bij het College binnengekomen op 18 maart 2005, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 10 maart 2005.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen verweerders brief van 9 juli 2004, waarbij verweerder de aanvraag en/of de opgave voederareaal 2004 van appellante in het kader van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) heeft afgewezen.

Bij brief van 5 april 2005, aangevuld bij brief van 13 juni 2005, heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Vervolgens heeft hij bij brief van 4 juli 2005 een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 13 januari 2006 heeft appellante meegedeeld de voor 15 februari 2006 geplande behandeling ter zitting van haar beroep niet te zullen bijwonen.

Verweerder heeft bij brief van 25 januari 2006 meegedeeld zich ter zitting van 15 februari 2006 niet te zullen laten vertegenwoordigen.

Bij per fax verzonden griffiersbrief van 13 februari 2006 heeft het College appellante aanvullende gegevens gevraagd. Bij op 15 februari 2006 ontvangen faxbericht heeft appellante daarop gereageerd.

Voor het op 15 februari 2006 te houden onderzoek ter zitting zijn partijen, zoals door hen aangekondigd, niet verschenen.

2. De grondslag van het geschil

2.1 In Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen is onder meer het volgende bepaald:

“Artikel 6

Voorwaarden met betrekking tot de steunaanvragen "oppervlakten"

1. Een steunaanvraag "oppervlakten" moet alle gegevens bevatten die nodig zijn om te bepalen of op de steun aanspraak kan worden gemaakt, en met name:

a) (…)

b) de voor de identificatie van alle percelen landbouwgrond van het bedrijf dienstige gegevens, de oppervlakte van deze percelen, uitgedrukt in hectare tot twee cijfers achter de komma, de ligging en het gebruik ervan, eventueel het feit dat het om een geïrrigeerd perceel gaat, en de betrokken steunregeling;

c) een verklaring van het bedrijfshoofd dat hij kennis heeft genomen van de voorwaarden in verband met de betrokken steun.

2. (…)

3. Wanneer een steunaanvraag "oppervlakten" uitsluitend betrekking heeft op blijvend grasland, kan de betrokken lidstaat bepalen dat deze later dan de overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3508/92 vastgestelde datum, doch niet later dan 1 juli, mag worden ingediend. (…)

Artikel 13

Te late indiening

1. Behoudens overmacht en buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 48 wordt bij indiening van een steunaanvraag "oppervlakten" of een steunaanvraag "dieren" na de in de betrokken sectorspecifieke voorschriften bepaalde termijn het steunbedrag waarop het bedrijfshoofd recht zou hebben indien hij de aanvraag tijdig had ingediend, verlaagd met 1 % per werkdag vertraging.

Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.

Bij te late indiening van een steunaanvraag "oppervlakten" die uitsluitend betrekking heeft op blijvend grasland, wordt het steunbedrag waarop het bedrijfshoofd op grond van de betrokken steunregeling recht zou hebben, slechts met 0,5 % per werkdag vertraging verlaagd. Bij indiening na 1 juli worden dergelijke aanvragen afgewezen. (….)

Wanneer de lidstaat echter gebruik maakt van de in artikel 6, lid 3, geboden mogelijkheid, wordt geen korting toegepast op steunaanvragen die binnen de door de lidstaat bepaalde termijn worden ingediend. Bij indiening na die termijn worden deze aanvragen afgewezen.

(…)

2. Bij indiening van een wijziging van een steunaanvraag "oppervlakten" na de in artikel 8, lid 2, bedoelde termijn voor de inzaai wordt het op het daadwerkelijke gebruik van de betrokken percelen landbouwgrond betrekking hebbende bedrag verlaagd met 1 % per werkdag vertraging.

Wijzigingen in een steunaanvraag "oppervlakten" worden slechts aanvaard tot de uiterste datum voor de indiening van een steunaanvraag "oppervlakten" in de zin van lid 1. Wanneer deze uiterste datum evenwel vóór of op de in artikel 8, lid 2, bedoelde termijn voor de inzaai valt, worden wijzigingen in een steunaanvraag "oppervlakten" na afloop van deze termijn niet meer aanvaard.

3. Te late indiening van een steunaanvraag "oppervlakten" leidt niet tot kortingen of uitsluitingen in het kader van de in artikel 9 bedoelde premieregelingen.

4. Ten aanzien van voederareaal komt bij te late indiening van een steunaanvraag "oppervlakten" de korting bovenop de kortingen die gelden bij te late indiening van aanvragen voor de in de artikelen 12 en 13 van Verordening (EG) nr. 1254/1999 bedoelde steun.

Artikel 48

Overmacht en buitengewone omstandigheden

1. Gevallen van overmacht of buitengewone omstandigheden moeten binnen tien werkdagen vanaf het tijdstip waarop zulks voor het bedrijfshoofd mogelijk is met het relevante door de bevoegde instantie afdoende geachte bewijs bij de bevoegde instantie worden gemeld.

2. Als buitengewone omstandigheden kan de bevoegde instantie bijvoorbeeld aanvaarden:

a) het overlijden van het bedrijfshoofd;

b) langdurige arbeidsongeschiktheid van het bedrijfshoofd;

c) een ernstige natuurramp die het landbouwareaal van het bedrijf in belangrijke mate beïnvloedt;

d) het door een ongeval verloren gaan van stallen;

e) een epizoötie die de gehele veestapel van het bedrijfshoofd of een deel ervan heeft getroffen.”

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Verweerder heeft op 28 juni 2004 van appellante een formulier Gecombineerde Opgave 2004 voor Landbouwtelling, Gebruik gewaspercelen en Aanvraag oppervlakten ontvangen. Van het formulier zijn het gedeelte “overzicht gewaspercelen 2004” en de bedrijfskaarten niet meegezonden.

- Bij brief van 9 juli 2004 heeft verweerder meegedeeld dat de in het formulier vervatte aanvraag oppervlakten in het kader van de Regeling en/of de opgave voederareaal zijn afgewezen wegens niet tijdige indiening.

- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief, gedateerd 2 juli 2004, doch bij verweerder ontvangen op 13 juli 2004, bezwaar gemaakt.

- Vervolgens heeft verweerder, onder mededeling dat van het horen van appellante werd afgezien op grond van het bepaalde in artikel 7:3 van de ( Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe is, samengevat, het volgende overwogen.

De aanvraag is ingediend na ommekomst van de indieningsperiode 2004, die ingevolge het bepaalde in de Regeling en in de Regeling landbouwtelling en GDI eindigde per 15 mei 2004. De aanvraag is tevens ingediend na de zogenoemde kortingsperiode die eindigde per 11 juni 2004.

Het beroep op overmacht en buitengewone omstandigheden dat appellante heeft gedaan, kan niet slagen. Daarom is de aanvraag op grond van artikel 13 van Verordening (EG) nr. 2419/2001, en het daarop gebaseerde artikel 8, tweede lid, van de Regeling afgewezen.

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft ter ondersteuning van haar beroep het volgende aangevoerd.

“ (…) Wegens familieomstandigheden hebben wij vergeten de landbouwtelling in te sturen binnen de gestelde termijn.

Wegens ernstige ziekte van mijn zwager, (ongehuwd enig broer van mijn vrouw). Daarna overleden.

Aangezien wij in 2004 nog al wat pinken hebben afgeleverd voor export (buiten EEG) zouden wij de subsidie wel graag ontvangen”

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Verweerder heeft de toezending van het incomplete en niet volledig ingevulde formulier Gecombineerde Opgave 2004 aangemerkt als een aanvraag om akkerbouwsteun en/of een opgave voederareaal in het kader van de Regeling.Gelet op het feit dat een apart formulier bestaat voor de enkele opgave van de gegevens voor de landbouwtelling acht ook het College het aangewezen om ervan uit te gaan dat een indiener met het gebruik van het Gecombineerde Opgaveformulier aangeeft een dergelijke aanvraag of opgave te willen indienen.

5.2 Indien bij indiening van een aanvraag voor de besluitvorming essentiële gegevens ontbreken is het voor een bestuursorgaan over het algemeen aangewezen om met toepassing van artikel 4:5 van de Awb de aanvrager in de gelegenheid te stellen de aanvraag te completeren.Verweerder heeft daar in dit geval van afgezien en de eventuele aanvraag en/of opgave rauwelings afgewezen. Naar het College begrijpt is daartoe besloten omdat de termijn voor indiening van een aanvraag of opgave naar verweerders mening reeds lang verstreken was, zodat een verzoek om nadere invulling daarvan geen redelijk doel kon dienen.

5.3 Appellante heeft echter bezwaar gemaakt tegen de afwijzende beslissing. In elk geval op dat moment mocht van verweerder ten behoeve van verantwoorde besluitvorming op dit bezwaar verwacht worden, dat hij nader zou bepalen welke aanvraag appellante met de indiening van het formulier dan precies voor ogen had. Dat was reeds nodig om te bezien of wel van een ontvankelijk bezwaarschrift gesproken kon worden.

5.4 Zoals het College reeds eerder in onder andere zijn uitspraak van 7 november 2001 (AWB 00/494; <www.rechtspraak.nl> LJN AD 5555) heeft uitgesproken kan een beslissing om al dan niet voederareaal voor een producent te registreren niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb beschouwd worden.

Consequentie daarvan is dat tegen de in de brief van 9 juli 2004 neergelegde afwijzing, voor zover betrekking hebbend op een eventuele opgave voederareaal, geen bezwaar kon worden gemaakt. Een dergelijke afwijzing kan uitsluitend in het kader van bezwaar tegen een besluit over dierpremie aangevochten worden.

5.5 In strijd met het bepaalde in artikel 3:2 Awb heeft verweerder nagelaten de nodige informatie voor een juiste beslissing op het ingediende bezwaar te verzamelen. Daarom moet het beroep gegrond verklaard worden en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.

5.6 Nu appellante het College in de loop van de procedure heeft laten weten dat haar uitsluitend de indiening van een opgave voederareaal voor ogen gestaan heeft, zal het College ter voorkoming van een onnodige voortzetting van de besluitvorming op grond van artikel 8:72, vierde lid, Awb het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaren, nu het niet gericht is tegen een besluit.

Niet gebleken is dat appellante proceskosten gemaakt heeft, waarin verweerder veroordeeld dient te worden.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- verklaart het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- bepaalt dat verweerder het door appellante betaalde griffierecht ten bedrage van € 276.- (zegge; tweehonderd en

zesenzeventig euro) aan haar vergoedt.

Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2006.

w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas