EG-steunverlening akkerbouwgewassen
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 05/314 10 maart 2006
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 8 mei 2005, bij het College binnengekomen op 10 mei 2005, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 31 maart 2005.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen verweerders besluit van 25 januari 2005 om hem geen steun toe te kennen op zijn aanvraag 2004 op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen ( hierna: de Regeling).
Bij brief van 11 juni 2005 heeft appellant de gronden voor zijn beroep aangevuld.
Bij brief van 7 juli 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Bij de op 15 februari 2006 ter behandeling van deze zaak gehouden zitting zijn partijen, zoals door hen aangekondigd, niet verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Artikel 1, derde lid, van Verordening (EG) nr. 2316/1999 van de Commissie van 22 oktober 1999, betreffende de bepalingen voor de toekenning van compensatiebedragen in het kader van de steunregeling voor producten van bepaalde voedergewassen, luidt als volgt:
“Bouwland waarvoor in hetzelfde verkoopseizoen voor andere dan de in Verordening (EG) nr. 1251/1999 bedoelde akkerbouwgewassen oppervlaktesteun wordt aangevraagd in het kader van een regeling die op grond van artikel 1, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad wordt gefinancierd, komt niet voor de areaalbetaling in aanmerking”
Ingevolge artikel 3 van Verordening (EG) nr. 603/95 van de Raad houdende gemeenschappelijke ordening der markten in de sector gedroogde voedergewassen, kan steun worden verleend voor de in artikel 1 van deze Verordening genoemde gedroogde voedergewassen. In artikel 9, aanhef en onder c), eerste gedachtestreepje, van deze Verordening is, voorzover hier van belang, bepaald dat de in artikel 3 bedoelde steun alleen wordt uitbetaald aan bedrijven die de in artikel 1 genoemde producten verwerken en die contracten hebben gesloten met producenten van te drogen voedergewassen.
Bij Verordening (EG) nr. 785/95 van 6 april 1995 heeft de Commissie de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 603/95 vastgesteld. De uitvoeringsverordening luidt, voorzover hier van belang als volgt:
“Artikel 8
1. Elk in artikel 9, onder c), van Verordening (EG) nr. 603/95 bedoeld contract bevat, naast de in artikel 11 van die verordening genoemde vermeldingen, met name:
(…)
e) de identificatie van het landbouwperceel of de landbouwpercelen waarop de te verwerken voedergewassen worden geteeld, volgens het systeem voor identificatie van landbouwpercelen in het kader van het geïntegreerde beheers- en controlesysteem
(…)''
Artikel 14
Om te voorkomen dat de steun ten onrechte wordt toegekend, voeren de bevoegde instanties kruiscontroles uit op de landbouwpercelen die in de contracten en/of de aangiften zijn vermeld en op die welke de producenten in hun steunaanvraag "oppervlakten" hebben opgegeven.”
In artikel 32 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen is, voorzover hier van belang, het volgende bepaald:
“ Kortingen en uitsluitingen bij te hoge aangifte
1. Wanneer ten aanzien van een gewasgroep de aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte in de zin van artikel 31, lid 2, wordt het steunbedrag berekend op basis van de geconstateerde oppervlakte, verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil wanneer dit groter is dan 3 % of dan 2 ha, doch niet groter dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte.
Wanneer het verschil groter is dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte, wordt voor de betrokken gewasgroep geen aan de oppervlakte gerelateerde steun toegekend.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 6 mei 2004 heeft appellant met het formulier Gecombineerde Opgave 2004 subsidie aangevraagd in het kader van de Regeling voor in totaal 9.95 ha maïs; daaronder het perceel 1879853315 (volgnummer 10 op het overzicht gewaspercelen) met een aangevraagde oppervlakte van 2.20 ha.
- Bij brief van 4 januari 2004 (bedoeld zal zijn: 2005) heeft verweerder appellant meegedeeld dat hem gebleken is dat ditzelfde perceel, maar nu met een oppervlakte van 2.24 ha, voorkomt op de perceelsindelingslijst behorend bij het droogsteuncontract no. 74135, dat appellant voor het seizoen 2004- 2005 heeft afgesloten met grasdrogerij Harich. Meegedeeld wordt dat er daarom voorshands sprake lijkt te zijn van dubbel aanvragen van subsidie voor dit perceel, namelijk op grond van de Regeling en ook in het kader van de marktordening gedroogde voedergewassen.
- In reactie hierop heeft appellant bij brief van 7 januari 2005 meegedeeld, dat er sprake is van een fout van hem. Hij neemt aan dat de vermelding op de aanvraag oppervlakten bindend is en niet een formaliteit als het voorkomen op de perceelsindelingslijst van grasdrogerij Harich. Hij wijst er op, dat beslissend is of daadwerkelijk gedroogd is.
- Bij besluit van 25 januari 2005 heeft verweerder de aanvraag akkerbouwsteun afgewezen. Verweerder heeft het perceel 10 voor 2.14 ha aangemerkt als niet geconstateerd in verband met een opzettelijk onjuiste opgave. Hierdoor is een verschil ontstaan tussen de aangevraagde oppervlakte maïs en de geconstateerde oppervlakte dat 27,40 % bedraagt van de geconstateerde oppervlakte. Met toepassing van artikel 32, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 is vervolgens voor de gewasgroep maïs geen steun toegekend.
- Bij brief van 28 januari 2005 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
- Vervolgens heeft verweerder, onder vermelding dat appellant niet gehoord is op grond van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe is, samengevat, het volgende overwogen.
Uit de toepasselijke regelgeving volgt dat een oppervlakte die in aanmerking is gebracht voor droogsteun niet ook in aanmerking kan worden gebracht voor steun in het kader van de Regeling. Niet van belang is of een ander opzettelijk is gebeurd.
Door ondertekening van het droogsteuncontract heeft appellant verklaard dat hij de percelen die hij opgeeft voor droogsteun niet ook nog eens zal opgeven voor steun in het kader van de Regeling. Volgens vaste jurisprudentie is het daarbij niet van belang of voor het betrokken perceel ook werkelijk droogsteun is verleend. Bepalend is dat er dubbel subsidie is aangevraagd.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van zijn beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
Per vergissing heeft appellant op de perceelsindelingslijst het perceel 10 niet doorgestreept.
Appellant heeft een kleine fout gemaakt en wordt nu geconfronteerd met een onevenredig zware sanctie. Bij brief van 7 januari 2005 heeft appellant de gemaakte fout inmiddels rechtgezet.
Op perceel 10 heeft maïs gestaan en er is niets van dit perceel gedroogd. Er is dus ook niet twee maal subsidie verkregen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt voorop dat in artikel 1, derde lid, van Verordening (EG) nr. 2316/1999 is bepaald dat bouwland, waarvoor in hetzelfde verkoopseizoen communautair gefinancierde oppervlaktesteun voor andere dan de in Verordening (EG) 1251/1999 bedoelde akkerbouwgewassen steun wordt aangevraagd, niet voor akkerbouwsubsidie in aanmerking komt. Uit de tekst van dit artikel blijkt, volgens vaste jurisprudentie, dat bepalend is of de steun is aangevraagd en dat niet van belang is of die steun ook daadwerkelijk is verleend. Het standpunt van appellant dat er geen gewas van perceel 10 is gedroogd en voor droogsteun in aanmerking is gebracht faalt derhalve.
5.2 Nu blijkens artikel 9, aanhef en onder c), van Verordening (EG) nr. 603/95 slechts droogsteun kan worden betaald indien het verwerkende bedrijf contracten heeft gesloten met producenten van te drogen voedergewassen en een dergelijk contract ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van Verordening (EG) nr. 785/95 de identificatie van het landbouwperceel of de -percelen moet bevatten, is de perceelslijst naar het oordeel van het College onlosmakelijk verbonden met de aanvraag voor droogsteun.
Vaststaat dat het perceel met volgnummer 10 op de perceelslijst behorende bij het droogcontract staat en dat dit perceel eveneens voorkomt in de aanvraag oppervlakten. Gelet op de toepasselijke regelgeving heeft verweerder terecht het perceel bij de beoordeling van de aanvraag akkerbouwsteun voor 2.14 ha als niet geconstateerd aangemerkt. Verweerder was vervolgens gehouden op grond van artikel 32 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 geen steun voor de gewasgroep maïs toe te kennen.
In het arrest in de zaak C-354/95, Jur. 1997, blz I- 4559 ,van 17 juli 1997 heeft het Hof der Europese Gemeenschappen voor recht verklaard, dat het sanctiesysteem dat verweerder heeft moeten hanteren, niet als onevenredig kan worden aangemerkt. Dat appellant aanvoert dat hem een onevenredig zware sanctie is opgelegd voor een in zijn ogen kleine fout kan hem derhalve niet baten.
5.3 Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2006.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas