Tuchtgerecht van de Stichting Controlebureau
voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten
College van Beroep voor het bedrijfsleven
(vijfde enkelvoudige kamer)
No. AWB 05/767 2 maart 2006
20310 Tuchtgerecht van de Stichting Controlebureau
voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant,
tegen een tuchtuitspraak van 31 augustus 2005, gewezen door het Tuchtgerecht van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten (hierna: tuchtgerecht).
1. De procedure
Bij tuchtuitspraak van 31 augustus 2005 met kenmerk TS 15/2005, aan appellant toegezonden bij brief van 27 september 2005, heeft het tuchtgerecht aan appellant twee geldboetes opgelegd.
Bij brief van 8 oktober 2005, ingekomen ter griffie op 11 oktober 2005, heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de tuchtuitspraak.
Bij brief van 24 oktober 2005 heeft de secretaris van het tuchtgerecht de stukken doen toekomen aan de griffier van het College.
Het College heeft de zaak behandeld ter zitting van 28 februari 2006. Appellant is niet verschenen. Namens de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten is de heer W.J.J. Peeters verschenen voor het verstrekken van inlichtingen.
2. De beoordeling
Uit de tuchtuitspraak van 31 augustus 2005 blijkt dat appellant niet op de terechtzitting van het tuchtgerecht is verschenen en dat tegen hem verstek is verleend. Tegen een dergelijke tuchtuitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld bij het College, maar uitsluitend verzet bij het tuchtgerecht zelf.
Het tuchtgerecht is verbonden aan de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten. Deze stichting is een controle-instelling in de zin van de Landbouwkwaliteitswet. Op grond van artikel 13, tweede lid, van deze wet regelt de controle-instelling bij reglement de samenstelling en bevoegdheid van haar organen die de tuchtrechtspraak uitoefenen, alsmede de rechtsgang van het tuchtrechtelijk geding. Op grond van het derde lid van genoemd artikel zijn onder meer de artikelen 29 en 31 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 (hierna: de Wet 2004) van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat onder "de voorzitter van het bedrijfslichaam" en "bedrijfslichaam" in die artikelen telkens moet worden verstaan: de controle-instelling.
Artikel 29 van de Wet 2004 bepaalt dat tegen de betrokkene die niet ter zitting van het tuchtgerecht is verschenen, verstek wordt verleend. Tegen de bij verstek gegeven uitspraak kan betrokkene binnen zes weken na verzending van de uitspraak verzet doen. In dat geval wordt de zaak overeenkomstig de artikelen 16 tot en met 27 van de Wet 2004 behandeld. Indien de betrokkene opnieuw niet ter zitting verschijnt, wordt niet opnieuw verstek verleend.
In overeenstemming hiermee bepaalt artikel 31 van de Wet 2004 dat de betrokkene tegen een uitspraak van het tuchtgerecht hoger beroep kan instellen bij het College, tenzij tegen die uitspraak verzet kan of kon worden gedaan. Dit betekent dat het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Uit de stukken blijkt dat de secretaris van het tuchtgerecht bij brief van 27 september 2005 betrokkene in kennis heeft gesteld van de mogelijkheid om beroep in te stellen bij het College. De secretaris heeft hierbij abusievelijk verwezen naar de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie die bij de inwerkingtreding van de Wet 2004 op 1 april 2004 was ingetrokken. Betrokkene, die bezwaren heeft tegen de tuchtuitspraak, heeft deze rechtsmiddelverwijzing gevolgd. Een goede rechtsbedeling brengt mee dat de griffier van het College het beroepschrift van appellant met de daarbij behorende stukken aan het tuchtgerecht doorstuurt ter verdere behandeling als tijdig gedaan verzet.
Tegen de uitspraak die het tuchtgerecht vervolgens zal doen, zal hoger beroep openstaan bij het College.
Deze uitspraak steunt op artikel 13 van de Landbouwkwaliteitswet en artikel 29 alsmede hoofdstuk V van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.
3. De beslissing
Het College:
? verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
? draagt de griffier op het beroepschrift van appellant met de daarbij behorende stukken aan het tuchtgerecht door te sturen
ter verdere behandeling als verzet.
Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, in tegenwoordigheid van mr. L. van Duuren, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2006.
w.g. J.A. Hagen w.g. L. van Duuren