ECLI:NL:CBB:2006:AX1520
public
2015-11-10T16:34:45
2013-04-04
Raad voor de Rechtspraak
AX1520
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2006-05-01
AWB 05/211
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2006:AX1520
public
2013-04-04T23:56:13
2006-05-15
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2006:AX1520 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 01-05-2006 / AWB 05/211

Regeling dierlijke EG-premies

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(zesde enkelvoudige kamer)

AWB 05/211 1 mei 2006

5125 Regeling dierlijke EG-premies

Uitspraak in de zaak van:

A, te X, appellant,

gemachtigde: R. Plante, te Klarenbeek,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. D. Özdemir, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.

1. De procedure

Appellant heeft bij brief van 19 maart 2005, die op 22 maart 2005 bij het College is binnengekomen, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 10 februari 2005.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit, waarbij is beslist op een aanvraag op grond van de Regeling dierlijke EG-premies.

Op 3 mei 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en op 17 mei 2005 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.

Bij brief van 11 juni 2005 heeft appellant gerepliceerd en op 28 juni 2005 heeft verweerder het College een conclusie van dupliek doen toekomen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2006, alwaar partijen bij monde van hun gemachtigde hun standpunten hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 van de het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad luidt, voorzover hier van belang, als volgt:

"1. Elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders:

- houdt een register bij,

- stelt, zodra het gecomputeriseerde gegevensbestand volledig operationeel is, de bevoegde autoriteit binnen een door de lidstaat vastgestelde termijn, die zich uitstrekt over drie tot zeven dagen, in kennis van alle verplaatsingen van en naar het bedrijf en van elke geboorte of sterfte van een dier op het bedrijf, samen met de data waarop een en ander heeft plaatsgevonden.

(…)

4. Het register wordt handmatig of door middel van een computer bijgehouden in een door de bevoegde autoriteit goedgekeurde vorm en moet te allen tijde en gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen periode van ten minste drie jaar ter beschikking worden gehouden van de bevoegde autoriteit, die op haar verzoek inzage krijgt."

In artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2629/97 van de Commissie van 29 december 1997, houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad inzake oormerken, bedrijfsregisters en paspoorten overeenkomstig de identificatie- en registratieregeling voor runderen was, ten tijde en voorzover hier van belang, het volgende bepaald:

"Het register bevat ten minste het volgende:

a) de meest recente gegevens als bedoeld in artikel 14, lid 3, punt C.1, eerste tot en met vierde streepje, van Richtlijn 64/432/EEG;

b) de datum waarop het dier op het bedrijf is doodgegaan;

c) in het geval van dieren die het bedrijf verlaten, de naam en het adres van de houder, met uitzondering van de vervoerder, of de identificatiecode van het bedrijf naar wie of waarnaar het dier is gebracht, en de datum van vertrek;

d) in het geval van dieren die op het bedrijf aankomen, de naam en het adres van de houder, met uitzondering van de vervoerder, of de identificatiecode van het bedrijf van wie of waarvan het dier is gekomen, en de datum van aankomst;

e) de naam en handtekening van de vertegenwoordiger van de bevoegde autoriteit die het register heeft gecontroleerd en de datum waarop de controle is verricht."

Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001, houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen luidde, ten tijde en voorzover hier van belang, als volgt:

"Artikel 2 - Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(…)

s) "geconstateerd dier": een dier waarvoor aan alle in de voorschriften gestelde steuntoekenningsvoorwaarden in het kader van de betrokken regeling is voldaan;

(…)

Artikel 17 - Algemene beginselen

1. De controles ter plaatse worden onverwachts uitgevoerd. Zij mogen worden aangekondigd, doch slechts zolang van tevoren als strikt noodzakelijk is en voorzover het doel van de controle daardoor niet in gevaar komt. Behalve in behoorlijk gemotiveerde gevallen mag de aankondiging nooit meer dan

48 uur tevoren plaatsvinden.

(…)

3. De aanvraag (aanvragen) wordt (worden) afgewezen indien het bedrijfshoofd of zijn vertegenwoordiger een controle ter plaatse verhindert.

Artikel 25 - Onderdelen van de controles ter plaatse

1. De controles ter plaatse moeten betrekking hebben op alle dieren waarvoor op grond van de te controleren steunregelingen steunaanvragen zijn ingediend en, wat de steunregelingen voor rundvee betreft, ook op runderen waarvoor geen steunaanvraag is ingediend.

2. De controles ter plaatse omvatten in het bijzonder:

a) (…)

b) met betrekking tot de steunregelingen voor rundvee:

- (….)

- steekproefcontroles bij dieren waarvoor in de laatste twaalf maanden vóór de controle ter plaatse steunaanvragen zijn ingediend, om na te gaan of de gegevens van het gecomputeriseerde gegevensbestand overeenstemmen met die van het register;

(…)"

Artikel 36 - Berekeningsgrondslag

(…)

3. Wanneer het in een steunvraag aangegeven aantal dieren groter is dan het bij administratieve controles of controles ter plaatse geconstateerde aantal, wordt de steun, onverminderd de artikelen 38 en 39, berekend op basis van het geconstateerde aantal dieren.

Wanneer een bedrijfshoofd door overmacht of buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 48 zijn verplichting om de dieren aan te houden niet heeft kunnen nakomen, behoudt hij het recht op steun voor het aantal dieren dat hiervoor in aanmerking kwam op het tijdstip waarop de overmacht of de buitengewone omstandigheid is ingetreden.

4. Wanneer overtredingen van de identificatie- en registratieregeling voor runderen worden vastgesteld, gelden de volgende bepalingen:

(…)

b) wanneer het bij de vastgestelde onregelmatigheden gaat om foute vermeldingen in het register of de dierpaspoorten, wordt het betrokken dier slechts als niet geconstateerd beschouwd, wanneer deze fouten bij ten minste twee controles binnen een periode van 24 maanden worden geconstateerd. In alle overige gevallen worden de betrokken dieren reeds na de eerste ontdekking van een onregelmatigheid als niet geconstateerd beschouwd.

Het bepaalde in artikel 12 is van toepassing op de melding en het registreren van gegevens in het kader van de identificatie- en registratieregeling voor runderen.

Artikel 38 - Kortingen en uitsluitingen met betrekking tot runderen waarvoor

steun wordt aangevraagd

(…)

2. Wanneer ten aanzien van meer dan drie dieren onregelmatigheden worden vastgesteld, wordt het totaalbedrag van de steun waarop het bedrijfshoofd voor de betrokken premieperiode op grond van die regelingen aanspraak kan maken,

gekort:

(…)

Indien het overeenkomstig lid 3 bepaalde percentage groter is dan 20%, wordt het op grond van die regelingen toe te kennen steunbedrag waarop het bedrijfshoofd overeenkomstig artikel 36, lid 3, aanspraak zou kunnen maken, voor de betrokken premieperiode geweigerd.

(…)

3. Ter bepaling van de in de leden 1 en 2 bedoelde percentages wordt het totaal van de dieren waarvoor in de betrokken premieperiode op grond van alle steunregelingen voor rundvee steun wordt aangevraagd en ten aanzien waarvan onregelmatigheden worden vastgesteld, gedeeld door het totaal van alle in de betrokken premieperiode geconstateerde runderen.

(…)

Artikel 49 - Terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen

1. In geval van een onverschuldigde betaling is het bedrijfshoofd verplicht het betrokken bedrag terug te betalen (…)"

In de Regeling dierlijke EG-premies (hierna: Regeling) was onder meer het volgende bepaald:

"Artikel 4.6

Premie wordt de producent slechts verstrekt ten behoeve van runderen die:

(…)

c. overeenkomstig de bepalingen gesteld bij en krachtens verordening 1760/2000 zijn geïdentificeerd en geregistreerd."

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak, voorzover hier van belang, de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellant heeft zich door middel van het toezenden van een door hem ingevuld deelnameformulier op 24 december 1999 opgegeven als deelnemer aan de slachtpremieregeling.

- In 2002 zijn namens appellant door het slachthuis op diverse data aanvragen voor slachtpremie ingediend voor in totaal 23 runderen.

- Bij besluit van 10 juni 2003 heeft verweerder voor het jaar 2002 een slachtpremie van € 3.184,42 toegekend.

- Op 21 juli 2003 is op het bedrijf van appellant een controle ter plaatse uitgevoerd.

- Bij besluit van 4 juni 2004 heeft verweerder zijn beslissingen op de aanvragen voor runderpremies herzien, de aanvragen alsnog afgewezen en de uitbetaalde slachtpremie van € 3.184,42 en aanhoudpremie (voor mannelijke runderen) van

€ 4.767,-- teruggevorderd.

- Tegen dit besluit heeft appellant tijdig bezwaar gemaakt.

- Op 4 februari 2005 is appellant naar aanleiding van zijn bezwaar telefonisch gehoord.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Verweerder heeft appellants bezwaar ongegrond verklaard en hiertoe, samengevat en voorzover hier van belang, het volgende overwogen.

Om voor slachtpremie in aanmerking te komen, dient op grond van artikel 7, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1760/2000 elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders, een register bij te houden.

Voor een doelmatige controle is het aanwezig zijn van een bedrijfsregister noodzakelijk. In het arrest van 13 december 2001 inzake C-131/00 (Nilsson) heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen geoordeeld dat wanneer een doeltreffende controle door het ontbreken van een bedrijfsregister niet kan worden verricht, moet worden aangenomen dat door toedoen van de betreffende veeproducent de controle niet kan plaatsvinden.

Nu er ten tijde van de controle op 21 juli 2003 geen bedrijfsregister is aangetroffen, heeft geen adequate controle kunnen plaatsvinden.

Appellant heeft voor 2002 voor 23 runderen slachtpremie aangevraagd. Doordat geen bedrijfsregister is bijgehouden, is voor twaalf aangevraagde runderen niet voldaan aan de voorschriften van de identificatie- en registratieregeling. Voor het berekenen van een korting op grond van artikel 38 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 dienen deze als niet-geconstateerd te worden aangemerkt. De overige elf runderen kunnen, gelet op artikel 2, sub s, van deze verordening als geconstateerd worden aangemerkt.

Verder heeft appellant voor 2002 voor 23 mannelijke runderen premie aangevraagd. Als gevolg van de bevindingen bij de fysieke controle is vastgesteld dat ten aanzien van één mannelijk rund niet is voldaan aan de I&R-verplichtingen. Het betreffende rund was van het vrouwelijk geslacht. Gelet hierop is dit rund als niet-geconstateerd aangemerkt. De overige 22 runderen worden als geconstateerd aangemerkt.

Het kortingspercentage is berekend over de 33, namelijk 11 + 22, geconstateerde runderen.

Aangezien het totaal aantal geconstateerde afwijkingen groter is dan drie en het percentage afwijkingen groter is dan 20%, namelijk (12+1)/(22+11) * 100 = 39,39%, is op grond van artikel 38, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 de premie geheel geweigerd en teruggevorderd.

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft ter onderbouwing van het beroep het volgende aangevoerd.

Het is onrechtvaardig dat een aantal kleine fouten en afwijkingen in de registratie van de runderen op het bedrijf van appellant, zoals het bij twee runderen ontbreken van ieder één oormerk, het onjuist registreren van het geslacht van een rund en geconstateerde fouten in de stallijst, tot een volledige afwijzing van de op grond van de Regeling aangevraagde premies voor de jaren 2002 en 2003 aanleiding heeft gegeven. De gevolgen van de verweten gedraging staan niet in verhouding tot de opgelegde sanctie.

In het verleden zijn geen noemenswaardige afwijkingen bij de door appellant ingediende aanvragen geconstateerd.

Appellant geeft aan dat de in de rapportage van de controle opgenomen opmerking dat het bedrijfsregister niet aanwezig was, wellicht juist is. Wel was het bedrijfsregister aanwezig dat appellant had bijgehouden tot 7 februari 2003, het moment waarop hij is overgestapt op elektronische registratie via CR-Delta. Met de controleurs heeft appellant afgesproken het ontbrekende gedeelte van het bedrijfsregister zo spoedig mogelijk aan verweerder toe te zenden. Dat heeft appellant ook gedaan, waarna enige tijd later de blokkade van zijn bedrijf werd opgeheven.

Tot zijn verbazing heeft appellant van verweerder te horen gekregen dat het opgestuurde bedrijfsregister niet was ontvangen en vervolgens hebben de controleurs de rapportage van de controle opgesteld zonder inzage te hebben gehad in het door appellant nagezonden bedrijfsregister. De definitieve rapportage naar aanleiding van de controle wijkt af van de voorlopige rapportage waarvoor appellant getekend heeft.

Indien de controleurs het nagezonden bedrijfsregister zouden hebben bestudeerd voordat de rapportage was opgemaakt, zou er niets aan de hand zijn geweest.

Overigens wisten de controleurs dat appellant aan het vereiste van het bijhouden van het bedrijfsregister voldeed, aangezien iedere veehouder die zijn register elektronisch door CR-Delta laat bijhouden, zijn gegevens rechtstreeks van de I&R-computer ontvangt.

Uit de praktijk is appellant gebleken dat controleurs in een ander geval het bijhouden van een elektronisch register bij CR-Delta ruim voldoende heeft bevonden, omdat de daarop vermelde gegevens dezelfde gegevens waren als die waarvan de controleurs van uitgaan.

Voorts blijkt uit een door verweerder overgelegde telefoonnotitie van 4 februari 2005 dat appellant de stukken vrij snel na de controle heeft ingestuurd en dat naar aanleiding daarvan de blokkade van het bedrijf van appellant is opgeheven. Het ingezonden bedrijfsregister is dus door verweerder ontvangen.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Tussen partijen is, gelet op de ter zitting van de zijde van appellant afgelegde verklaringen, niet in geschil dat appellant ten tijde van de controle ter plaatse op 21 juli 2003 noch een handmatig noch een door middel van de computer volledig bijgehouden bedrijfsregister aan de controleur heeft kunnen tonen. Verweerder heeft dan ook terecht vastgesteld dat appellant ten tijde van de controle ter plaatse niet heeft voldaan aan de eisen van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 juncto artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2629/97. Dat appellant enige tijd na de controle ter plaatse alsnog het ontbrekende gedeelte van het bedrijfsregister aan verweerder heeft toegezonden, kan hem niet baten. Het alsnog toezenden van het bedrijfsregister doet immers niet af aan het feit dat appellant in strijd heeft gehandeld met de ingevolge genoemd artikel 7 op hem rustende verplichting om een bedrijfsregister bij te houden, dat te allen tijde en ten minste drie jaar ter beschikking van de bevoegde autoriteit moet worden gehouden.

5.2 Verweerder heeft dan ook terecht vastgesteld de twaalf runderen, waarvoor slachtpremie was aangevraagd en waarop de controle betrekking had, als niet-geconstateerd in de zin van artikel 2, onder s), van Verordening (EG) nr. 2419/2001 dienen te worden aangemerkt. Reeds hierom was verweerder ingevolge artikel 38, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 verplicht een sanctie op te leggen. Voorts was verweerder ingevolge artikel 49, eerste lid, van die verordening verplicht tot terugvordering van de ten onrechte reeds uitbetaalde slachtpremie en aanhoudpremie.

5.3 Het standpunt van appellant dat de toegepaste sanctie, mede gelet op het moment waarop de controle ter plaatse heeft plaatsgevonden, onevenredig is, kan het College niet onderschrijven. De sanctie vloeit rechtstreeks voort uit artikel 38 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 en dit artikel voorziet in een naar de ernst van de geconstateerde onregelmatigheid gedifferentieerd sanctiestelsel. Dit stelsel is, mede gelet op de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen inzake vergelijkbare bepalingen in Verordening (EEG) nr. 3887/92 (arrest van 17 juli 1997, zaak C-354/95, National Farmers' Union, Jur. 1997, I-04559), naar vaste rechtspraak niet strijdig met het evenredigheidsbeginsel.

5.4 De stelling van appellant dat controleurs in een ander geval het bijhouden van een elektronisch register bij CR-Delta ruim voldoende hebben bevonden, merkt het College aan als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Dit beroep faalt echter reeds bij gebrek aan een concrete onderbouwing ervan.

5.5 Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2006.

w.g. E.J.M. Heijs w.g. M.S. Hoppener