ECLI:NL:CBB:2006:AY6914
public
2015-11-16T09:01:51
2013-04-05
Raad voor de Rechtspraak
AY6914
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2006-08-08
AWB 05/895
Eerste aanleg - meervoudig
NL
Bestuursrecht
Wet op de Accountants-administratieconsulenten
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2006:AY6914
public
2013-04-05T00:27:19
2006-08-24
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2006:AY6914 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 08-08-2006 / AWB 05/895

Wet op de Accountants-Administratieconsulenten

College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 05/895 8 augustus 2006

20100 Wet op de Accountants-Administratieconsulenten

Uitspraak in de zaak van:

A v.o.f., te X,

gemachtigde: A.J. van der Veen, te Purmerend,

appellante van een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te ’s-Gravenhage (hierna: raad van tucht), gewezen op 30 mei 2005.

1. De procedure

Bij brief van 31 mei 2005 heeft de raad van tucht appellante afschrift toegezonden van zijn beslissing van 30 mei 2005, gegeven op een klacht, op 12 december 2003 ingediend door appellante tegen B AA, te Y (hierna: betrokkene).

Bij een op 26 juli 2005 gedateerd beroepschrift, door het College ontvangen op 27 juli 2005, heeft appellante tegen die beslissing beroep bij het College ingesteld.

De raad van tucht heeft bij brief van 16 september 2005 de stukken betreffende het geding bij deze raad doen toekomen aan de griffier van het College.

Bij brief van 26 februari 2006, ingekomen bij het College op 1 maart 2006, heeft betrokkene zijn reactie op het beroepschrift gegeven en te kennen gegeven niet ter zitting bij het College te verschijnen.

Op 14 maart 2006 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waar appellante bij gemachtigde is verschenen. Betrokkene is, zoals aangekondigd, niet verschenen.

2. De beslissing van de raad van tucht

Bij de bestreden tuchtbeslissing, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd, heeft de raad van tucht de klacht van appellante niet-ontvankelijk verklaard.

Het College gaat uit van de feiten zoals die zijn vastgesteld in de bestreden tuchtbeslissing, nu tegen die vaststelling geen grieven zijn aangevoerd.

3. De middelen van beroep

Appellante heeft, samengevat weergegeven en voor zover hier van belang, tegen de bestreden tuchtbeslissing de volgende grief ingebracht.

3.1 Ten onrechte heeft de raad van tucht overwogen dat niet betrokkene, doch drs. C AA verantwoordelijk is geweest voor de door Accountantskantoor D B.V. ten behoeve van appellante verrichte werkzaamheden. Daarom heeft de raad van tucht de klacht dat betrokkene ten onrechte zelfstandigenaftrek in de aangifte inkomstenbelasting 1998 heeft opgegeven op een onjuiste grond niet-ontvankelijk verklaard.

Ter onderbouwing van deze grief heeft appellante aangevoerd dat blijkens statuten en akten van oprichting van Accountantskantoor D B.V. en E Beheer B.V., de rol van drs. C AA is beperkt tot interne controle van die vennootschappen en dat hij naar buiten geen enkele verantwoordelijkheid heeft of heeft gehad, terwijl betrokkene directeur en enig aandeelhouder van laatstgenoemde vennootschap is. Hierdoor moet niet drs. C AA, maar betrokkene verantwoordelijk worden geacht voor de verrichte werkzaamheden uit hoofde van de door appellante verstrekte opdracht. Gelet hierop heeft betrokkene in tuchtrechtelijk opzicht verwijtbare fouten gemaakt in de verrichte werkzaamheden. Appellante stelt als gevolg van deze misslagen van betrokkene grote financiële schade te hebben geleden.

4. De beoordeling

4.1 Het College stelt voorop dat het beroep slechts is gericht tegen het deel van de uitspraak van de raad van tucht dat ziet op niet-ontvankelijkverklaring van de klacht.

Onder verwijzing naar zijn vaste jurisprudentie, zoals onder andere neergelegd in zijn uitspraak van 10 juli 2001 inzake AWB 00/358 (<www.rechtspraak.nl>, LJN AB3079), overweegt het College met betrekking tot het door de raad van tucht gebruikte dictum niet-ontvankelijkverklaring dat dit voor wat betreft de mogelijkheid van het instellen van beroep op één lijn moet worden gesteld met ongegrondverklaring van het tegen betrokkene gerezen bezwaar, nu in de tuchtbeslissing het oordeel ligt besloten dat dit bezwaar geen doel kan treffen. Mitsdien is in het bepaalde in artikel 68, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten (hierna: Wet AA) geen beletsel gelegen appellante in haar beroep te ontvangen.

Het College overweegt daarbij dat, hoewel het juister ware geweest, indien de raad van tucht zijn oordeel op dit punt had laten uitmonden in een ongegrondverklaring van het in de klacht vervatte bezwaar, geen aanleiding wordt gezien hieraan rechtsgevolg te verbinden.

4.2 Met betrekking tot de grieven van appellante overweegt het College het volgende.

Op grond van de beschikbare gegevens en hetgeen appellante en betrokkene dienaangaande hebben aangevoerd, heeft de raad van tucht terecht als vaststaand aangenomen dat betrokkene niet verantwoordelijk is voor de ten behoeve van appellante verrichte werkzaamheden door Accountantskantoor D B.V.. Appellante heeft geen gegevens overgelegd waaruit blijkt of kan worden afgeleid dat betrokkene daadwerkelijk werkzaamheden ten behoeve van de administratie van appellante heeft verricht. Voorts wordt in aanmerking genomen dat de samenstellingsverklaring behorende bij de jaarrekening over het jaar 1999 is opgesteld en ondertekend door drs. C AA. Het College acht voorts van belang dat betrokkene heeft verklaard dat niet hij, maar zijn vader drs. C AA de werkzaamheden ten behoeve van appellante heeft verricht. Van enige betrokkenheid van betrokkene bij de uitvoering van de hiervoor genoemde werkzaamheden ten behoeve van appellante is het College derhalve niet gebleken.

Voor het desondanks toerekenen van het handelen van drs. C AA aan betrokkene ziet het College ten slotte geen aanleiding, nu vaststaat dat drs. C AA bij het opstellen van de samenstellingsverklaring heeft gehandeld in zijn hoedanigheid van AA en derhalve zelfstandig tuchtrechtelijk verantwoordelijk en aan te spreken is.

De interne organisatiestructuur van Accountantskantoor D B.V. en E Beheer B.V., waarop appellante in haar beroep heeft gewezen, doet hier niet aan af. Bij het vaststellen of betrokkene verantwoordelijk kan worden geacht voor de hiervoor genoemde verrichte werkzaamheden is immers niet bepalend de interne organisatiestructuur van deze vennootschappen, doch wie de betreffende werkzaamheden heeft verricht of daarvoor verantwoordelijk kan worden gehouden, hetgeen, zoals hiervoor overwogen, niet betrokkene is. De stelling van appellante dat zij financiële schade heeft geleden als gevolg van de volgens haar bij het uitvoeren van de werkzaamheden gemaakte fout(en) kan er evenmin toe leiden dat betrokkene daarvoor tuchtrechtelijk kan worden aangesproken.

Gelet op het vorenstaande falen de grieven, zodat het beroep zal worden verworpen.

De hierna te vermelden beslissing berust op titel IV van de Wet AA.

5. De beslissing

Het College verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. J.L.W. Aerts, mr. M.A. van der Ham en mr. M. van Duuren, in tegenwoordigheid van mr. I.K. Rapmund, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2006.

w.g. J.L.W. Aerts w.g. I.K. Rapmund