ECLI:NL:CBB:2006:AY9812
public
2015-11-11T19:11:06
2013-04-05
Raad voor de Rechtspraak
AY9812
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2006-10-03
AWB 06/15
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2006:AY9812
public
2013-04-05T00:36:24
2006-10-10
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2006:AY9812 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 03-10-2006 / AWB 06/15

Wet inkomstenbelasting 2001 - Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001

College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 06/15 3 oktober 2006

27652

Uitspraak in de zaak van:

A, te X, appellante,

tegen

de Minister van Economische Zaken, verweerder,

gemachtigden: mr.C. Hulzebos en mr. C. Cromheecke, beiden werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Appellante heeft bij brief van 2 januari 2006, bij het College per fax binnengekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 22 november 2005.

Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen het buiten behandeling stellen van haar aanvraag om een verklaring energie-investeringsaftrek op grond van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), ongegrond verklaard.

Bij brief van 26 januari 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Op 22 augustus 2006 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellante en haar echtgenoot G. de Jong in persoon zijn verschenen en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

2. De grondslag van het geschil

2.1 De Wet IB 2001 bepaalde ten tijde hier van belang:

" Artikel 3.42

1. Indien in een kalenderjaar in een onderneming die de ondernemer voor eigen rekening drijft, wordt geïnvesteerd in niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen met betrekking waartoe op een door de ondernemer gedaan verzoek door Onze Minister van Economische Zaken is verklaard dat sprake is van energie-investeringen, en de ondernemer daarvoor bij de aangifte kiest, wordt een in het derde lid aangewezen percentage van het bedrag aan energie-investeringen ten laste gebracht van de winst over dat jaar (energie-investeringsaftrek).

2. Energie-investeringen zijn investeringen die door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en na overleg met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij ministeriële regeling zijn aangewezen als investeringen die in het belang zijn van een doelmatig gebruik van energie.

(…)

6. De energie-investeringsaftrek is van toepassing indien de energie-investering is aangemeld bij Onze Minister.

7. Bij ministeriële regeling kunnen:

a. in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken regels worden gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde verklaring en

b. regels worden gesteld met betrekking tot het zesde lid.

(…)

In de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 (Stcrt. 2000, 249, nadien gewijzigd; hierna: Uitvoeringsregeling 2001) is onder meer bepaald:

" Artikel 2

1. Als energie-investeringen als bedoeld in artikel 3:42, tweede lid, van de wet worden aangewezen: de investeringen in bedrijfsmiddelen of in onderdelen daarvan, opgenomen in bijlage 1 van deze regeling, mits:

a. het bedrijfsmiddel of het onderdeel in overeenstemming is met de bestemming voor zover aangegeven in de bijlage, niet eerder is gebruikt en bestaat uit de in die bijlage genoemde bestanddelen;

(…)

In de in artikel 2 van de Uitvoeringsregeling bedoelde bijlage (hierna: Energielijst 2005) is onder meer het volgende bepaald:

" Artikel 4.3.A. Additionele efficiencyverhogende voorzieningen

B. Investeringen ten behoeve van energiebesparing bij apparatuur of processen.

Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing bij apparatuur of processen door:

(…)

1.2.B Gasgestookt HR-frituurtoestel voor het bereiden van maaltijden, dat (….)

De jaar-emissiewaarden (….), en bestaande uit: hoogrendementsgastoestel, gastoevoer- en verbrandingsgasafvoersysteem, exclusief accessoires."

In de toelichting bij de met voormelde categorie overeenkomende code 220101 in de brochure Energie-investeringen 2005 is onder meer opgemerkt:

"Accessoires zijn bijvoorbeeld au bain marie, actief koolfilter, spiegelbakplaat, werkplateaus, disposable houders,koelunits (voorraadbox) of topcool, verhoogde bovenbouw, verwarmde fritesuitschepbak, magnetronschap, gascomfoor, etc."

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellante is exploitante van cafetaria D te X.

- Appellante heeft op het daarvoor bestemde formulier, ingekomen bij de belastingdienst op 13 april 2005, verzocht om een verklaring energie-investeringsaftrek op grond van de Wet IB 2001 in verband met de investering in een bakwand, onder vermelding van code 220101 volgens de Energielijst, ten behoeve van de cafetaria. Bij de melding was een factuur gevoegd van de fabrikant ten bedrage van € 37.000, - -. De factuur bevatte een opsomming van de geleverde onderdelen van de bakwand, maar geen uitsplitsing van de kosten ten aanzien van die onderdelen.

- Bij brief van 27 juni 2005 heeft verweerder appellante het volgende gevraagd:

"1. Kopie van de opdracht of opdrachtbevestiging voor het bedrijfsmiddel.

2. Bevat het gemelde bedrag ook een kostenpost voor de volgende onderdelen?

- Au-bain-marie EUR……

- Bakpla(a)ten EUR……

- Verhoogde bovenbouw/afzuiging EUR……

- Verwarmde frites uitschepbak EUR……

- Anders, namelijk EUR….."

Verweerder heeft er hierbij op gewezen dat indien voor 18 juli 2005 niet of onvoldoende aan dit verzoek wordt voldaan, hij ertoe kan overgaan het verzoek van appellante niet in behandeling te nemen.

- Bij brief van 7 juli 2005 heeft appellante een fotokopie van de opdrachtbevestiging toegezonden en met betrekking tot punt 2 verweerder als volgt bericht:

" Onder punt 2 van uw verzoek, vraagt u of er ook voor specifieke onderdelen kostenposten zijn opgenomen. Dit is niet het geval geweest. Wel zijn de betreffende onderdelen, zoals Au/bain/marie, Bakplaat, Verwarmde fritesuitschepbak aanwezig en opgenomen in de opdrachtbevestiging.

Mocht u hierover nog vragen hebben, verneem ik dat graag. Indien de bijgevoegde fotokopie toereikend is, zie ik ook hiervan graag een bevestiging tegemoet."

- Luidens een zich in het dossier bevindende telefoonnotitie heeft een medewerker van verweerder op 20 juli 2005 het volgende met appellante besproken.

" Gebeld met mevrouw A. Ik geef aan dat zij geen kosten heeft ingezonden. Ja dat klopt, die hebben ze niet bijgeleverd, is haar antwoord. Maar zowel op de factuur als op de orderbevestiging wordt melding gemaakt van au-bain-marie, verwarmde frites uitschepbak enz. Ja, maar er staat niet bij wat het kost. Ik geef aan dat mij dat ook niet is ontgaan en stel mevrouw de Jong voor contact op te nemen met de leverancier om te vragen of deze haar kan vertellen wat de verschillende onderdelen gekost hebben. Zij zegt toe dit te zullen doen."

- Bij brief van 28 juli 2005 heeft verweerder appellante verzocht de kosten voor de in de brief van 27 juni 2005 genoemde onderdelen tot te zenden. Hij heeft er hierbij op gewezen dat hij, indien de vragenbrief voor 11 augustus 2005 niet of onvoldoende is beantwoord, de aanvraag voor het deel waarvan de informatie niet of onvolledig aanwezig is niet in behandeling zal nemen.

- Bij besluit van 18 augustus 2005 heeft verweerder appellante bericht dat hij het verzoek op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb) niet in behandeling neemt.

- Hiertegen heeft appellante bij brief, ingekomen bij verweerder op 19 september 2005, een bezwaarschrift ingediend. Bij het bezwaarschrift was een opgave gevoegd van de prijzen van de genoemde onderdelen van de bakwand.

- Op 31 oktober 2005 is appellante terzake van haar bezwaarschrift gehoord.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder als volgt overwogen en beslist.

" Voorop staat dat degene die in aanmerking wenst te komen voor EIA zelf verantwoordelijk is voor het tijdig verstrekken van de gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van de melding. De gevolgen van het niet tijdig of voldoende reageren op vragenbrieven of herinneringsbrieven komen in beginsel geheel voor rekening van de melder. Zoals hierboven reeds is aangegeven is het mijn vast beleid een aanvraag buiten behandeling te laten indien de gevraagde gegevens onvoldoende zijn voor een inhoudelijke beoordeling, ook na een door mij geboden mogelijkheid tot herstel.

Ik ben van mening dat u ruimschoots in de gelegenheid bent gesteld om mij de gegevens te verstrekken die nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Het feit dat u te maken had met spanningen vanwege een dreigend faillissement, uw gezinssituatie veranderd was en u erg druk was met zowel de verbouwing als de dagelijkse werkzaamheden, doet daaraan niet af. De door u aangedragen omstandigheden zijn weliswaar erg vervelend maar ze ontslaan u niet van uw verplichtingen waaraan u moet voldoen om in aanmerking te komen voor een EIA- verklaring. Ik handhaaf om die reden mijn beslissing en zal uw melding - ook na bezwaar - niet alsnog in behandeling nemen."

4. Het standpunt van appellante

Appellante heeft in haar beroepschrift en ter zitting, samenvattend weergegeven, het volgende naar voren gebracht.

Verweerder is bevoegd maar niet verplicht om in geval van te late aanlevering van gegevens een aanvraag buiten behandeling te stellen. In het geval van appellante is deze maatregel buiten proporties. Appellante verkeerde door een aantal, door haar in de bezwaarfase toegelichte omstandigheden, in een overmachtssituatie, als gevolg waarvan zij niet snel genoeg reageerde op de aanmaning van verweerder. Daar komt bij dat het niet gemakkelijk was bij de leverancier van de onderdelen de gevraagde gegevens te verkrijgen.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 In artikel 4:5 van de Awb is bepaald dat, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.

5.2 Het College stelt, mede gelet op artikel 2 van de Uitvoeringsregeling, voorop dat aan verweerder de bevoegdheid toekomt om met het oog op de afgifte van de energie-verklaringen de overlegging van gegevens te eisen. Het College ziet voorts geen grond voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat voor een juiste beoordeling van de aanvraag, althans om haar in te willigen, noodzakelijk was dat hij beschikte over gegevens omtrent het aandeel in de kosten van de bakwand van de accessoires. Zonder die gegevens kon immers de prijs van de voorziening die ingevolge de Energielijst 2005 voor de verklaring in aanmerking komt niet worden vastgesteld. Dat appellante de gevraagde gegevens niet binnen de door verweerder gestelde termijn heeft overgelegd is niet in geschil.

5.3 Het College stelt vast dat verweerder appellante enige malen om de bedoelde gegevens heeft verzocht. Naar het oordeel van het College lieten deze verzoeken evenwel aan duidelijkheid te wensen over, hetgeen ook blijkt uit de reactie daarop van appellante. Op de brief van 27 juni 2005 heeft appellante naar het oordeel van het College, gelet op de vraagstelling van verweerder, niet onbegrijpelijk gereageerd door een kopie van de opdrachtbevestiging toe te zenden en mee te delen dat de kosten van de accessoires daar niet opstonden. Een zelfde niet onbegrijpelijke reactie gaf appellante, blijkens de telefoonnotitie, in het gesprek met een medewerker van verweerder op 20 juli 2005, waarin vervolgens namens verweerder werd aangegeven dat de gegevens bij de leverancier dienden te worden opgevraagd. Die mededeling werd bevestigd in de brief van 28 juli 2005. Die brief gaf evenwel onvoldoende helderheid over de consequenties van het niet tijdig toezenden van de gegevens. Immers, uit de bewoordingen van die brief kon licht de conclusie worden getrokken dat in dat geval de aanvraag alleen voor wat betreft de accessoires niet in behandeling zou worden genomen.

5.4 Verweerder had zich bij zijn beslissing op het bezwaar van het hiervoor geschetste gebrek aan helderheid van de verzoeken om nadere gegevens rekenschap dienen te geven. Gesteld zou dan kunnen worden dat het op de weg van appellante had gelegen om zich na ontvangst van de brief van 28 juli 2005 tijdig nader tot verweerder te wenden teneinde meer helderheid dan wel een mogelijke verlenging van de termijn te bewerken. Appellante verkeerde evenwel, naar door haar in bezwaar is gesteld en door verweerder niet weersproken, in ernstige zakelijke en persoonlijke problemen. Mede in het licht van die omstandigheid mocht verweerder het feit dat zij zich niet onmiddellijk nader met hem heeft verstaan niet aanmerken als een zodanig ernstig verzuim dat dit, bij afweging van het belang dat voor verweerder is gelegen in een doelmatig en gelijkwaardig kunnen uitvoeren van de Uitvoeringsregeling tegen het belang van appellante bij het verkrijgen van de verklaring, het buiten behandeling stellen van de aanvraag kon rechtvaardigen.

5.5 Uit het vorenstaande volgt dat verweerder het bezwaarschrift van appellante ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Het bestreden besluit moet daarom worden vernietigd. Het beroep is gegrond. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene.

5.6 Het door appellante betaalde griffierecht dient aan haar te worden vergoed. Voor een

veroordeling van verweerder in de kosten van de procedure ziet het College geen aanleiding.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;

- bepaalt dat het door appellante betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,- door de Staat aan haar wordt vergoed.

Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, in tegenwoordigheid van mr. A. Graefe als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2006.

w.g. C.M.Wolters w.g. A. Graefe

Tegen een uitspraak waarin de begrippen "investeren" en "bedrijfsmiddelen" worden gebruikt, kan beroep in cassatie worden ingesteld. Verwezen wordt naar de aanbiedingsbrief bij deze uitspraak.