ECLI:NL:CBB:2006:AZ1508
public
2015-11-16T12:29:56
2013-04-05
Raad voor de Rechtspraak
AZ1508
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2006-10-20
AWB 05/852
Eerste aanleg - meervoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2006:AZ1508
public
2013-04-05T00:41:44
2006-11-03
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2006:AZ1508 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 20-10-2006 / AWB 05/852

Restitutie

College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 05/852 20 oktober 2006

7200 Restitutie

Uitspraak in de zaak van:

Frésena-Salland B.V., te Raalte, appellante,

gemachtigde: A, werkzaam bij appellante,

tegen

Productschap Zuivel, verweerder,

gemachtigden: mr. J.T. Bonhof en mr. A.C.R. Geelen, beiden werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Appellante heeft bij brief van 23 november 2005, bij het College binnengekomen op 24 november 2005, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 24 oktober 2005.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op door appellante op 13 mei 2005 ingediende bezwaarschrift tegen het besluit van verweerder van 10 mei 2005 op grond van de Regeling in- en uitvoer landbouwgoederen (hierna: de Regeling) waarbij een sanctie aan appellante is opgelegd voor ten onrechte aangevraagde restitutie voor de uitvoer van een partij melkpoeder.

Bij brief van 1 februari 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Op 28 juli 2006 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Verordening (EG) nr. 800/1999 van de Commissie van 15 april 1999 (Pb 1999 L 102, blz. 11) houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten (hierna: verordening (EG) 800/1999) bepaalt onder meer als volgt:

“Sancties en terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen

artikel 51

1. Wanneer wordt vastgesteld dat een exporteur, in het kader van het toekennen van restitutie, een hogere uitvoerrestitutie heeft gevraagd dan de geldende, is de verschuldigde restitutie voor de betreffende uitvoer gelijk aan de voor de werkelijke uitvoer geldende restitutie, verminderd met een bedrag dat gelijk is aan:

a) de helft van het verschil tussen de gevraagde restitutie en de geldende restitutie voor het daadwerkelijk uitgevoerde product;

b) het dubbele van het verschil tussen de gevraagde restitutie en de geldende restitutie, indien de exporteur opzettelijk onjuiste gegevens heeft verstrekt.”

De Regeling luidt, voor zover hier van belang:

“Art. 3

De Belastingdienst is belast met de verificatie van de in deze regeling voorgeschreven aangiften, documenten, bij die aangiften overgelegde formulieren en overige bescheiden, het nader onderzoek ter zake, de grondige opneming van de goederen en schatting van gegevens, tenzij ter zake anders is bepaald.

(…)

Art. 82a

Als wordt geconstateerd dat een exporteur een hogere restitutie heeft gevraagd dan die welke geldt voor de uitgevoerde of de ten uitvoer aangegeven goederen, worden administratieve sancties op de voet van het bepaalde in de artikelen 51 en 52 van verordening 800/1999 opgelegd.”

De Douanewet bepaalt voor zover hier van belang ten aanzien van de verificatie van de aangiften als volgt:

“Artikel 6

De aangever is bevoegd om met betrekking tot de hoeveelheid, de soort of andere bij ministeriële regeling aangewezen grondslagen van de rechten bij invoer heronderzoek van de goederen te vorderen, tenzij de resultaten van de verificatie van een aangifte overeenkomen met de desbetreffende aangifte. Artikel 69, eerste en tweede lid, van het Communautair douanewetboek en de artikelen 241, eerste lid, en 243, eerste lid, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek zijn van overeenkomstige toepassing.

2. Desgevraagd kan de inspecteur toestaan dat het heronderzoek van de goederen beperkt blijft tot een gedeelte van de aan het onderzoek onderworpen goederen.

3. Het heronderzoek van de goederen wordt gevorderd binnen vierentwintig uur nadat van de resultaten van de verificatie van de aangifte mededeling is gedaan aan de aangever. De inspecteur kan deze termijn verlengen. De aangever kan afstand doen van het recht tot het vorderen van heronderzoek van de goederen.

4. De persoon die het onderzoek van de goederen heeft verricht, neemt niet deel aan het heronderzoek van de goederen.

5. De inspecteur deelt de resultaten van het heronderzoek mede aan de aangever.

6. De resultaten van het heronderzoek gelden als de resultaten van het onderzoek bedoeld in artikel 68, onderdeel b, van het Communautair douanewetboek.”

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Op 23 december 2004 is namens appellante aangifte ten uitvoer gedaan en restitutie gevraagd voor 1000 zakken á 25 kg melkpoeder, totaal 25.000 kg melkpoeder, met bestemming Koeweit.

- Bij brief de dato 7 maart 2005 heeft Douane Zuid kantoor Moerdijk bericht op deze datum de verificatie van de aangifte te hebben beëindigd. De uitslag van de verificatie is niet conform. Bevonden zijn 960 zakken met een totaal netto gewicht van 24.082 kilogram.

- Bij brief van 15 maart 2005 heeft verweerder appellante bericht dat uit het formulier beëindiging verificatie blijkt dat het netto gewicht 24.082 kilogram moet zijn in plaats van 25.000 kilogram. Derhalve is voor 918 kilogram ten onrechte restitutie aangevraagd die verweerder, verhoogd met 10%, zal terugvorderen. Appellante is bij deze brief in de gelegenheid gesteld verweerder met bewijsmiddelen te berichten, indien zij zou menen dat sprake was van specifieke uitzonderingen.

- Bij faxbrief van 18 maart 2005 heeft appellante verweerder bericht dat de fabriek stelt wel 1000 zakken te hebben geladen en dat is besloten de reactie van de klant in het land van bestemming af te wachten. Voorts heeft appellante medegedeeld bij de douane bezwaar te willen maken tegen de bevindingen van de verificatie en de douane om wijziging daarvan te verzoeken.

- Bij besluit van 10 mei 2005 heeft verweerder de sanctie voorzien in artikel 51, eerste lid 1, sub a, van verordening (EG) 800/1999 toegepast.

- Op 13 mei 2005 heeft appellante een bezwaarschrift tegen dit besluit van verweerder ingediend.

- Bij brief van 9 juni 2005 heeft de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Zuid bericht dat het verzoek van appellante om herziening van de verificatie is afgewezen.

- Op 12 oktober 2005 is appellante door verweerder omtrent haar bezwaren gehoord.

- Vervolgens heeft verweerder heet bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn besluit om de ten onrechte aangevraagde restitutie terug te vorderen en de sanctie als voorzien in artikel 51, eerste lid, sub a, van verordening (EG)800/1999 op te leggen, gehandhaafd. Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat hij gehouden is uit te gaan van de bevindingen van de douane.

4. Het standpunt van appellante

Appellante is van mening dat de sanctie ten onrechte op de bevindingen van de douane is gebaseerd. Zij bestrijdt de uitkomst van de verificatie. De douane kan geen tellijsten overleggen om deze verificatie te staven. De producent heeft echter verklaard 1000 zakken te hebben geladen. Dit wordt met weegbonnen aangetoond. De inklaringsverklaring opgesteld door de douane van het land van bestemming vermeldt 1000 zakken melkpoeder. De afnemer heeft de factuur voor 1000 zakken melkpoeder volledig voldaan en geen creditering voor 40 zakken verzocht. Deze elementen tezamen vormen overtuigend bewijs dat het bij aangifte opgegeven aantal van 1000 zakken in de container verpakt is geweest. De sanctie is ten onrechte opgelegd, aldus appellante.

5. De beoordeling van het geschil

Voor het College staat op grond van het formulier beëindiging verificatie d.d. 7 maart 2005 vast dat de partij melkpoeder die op 23 december 2004 ten uitvoer is aangegeven en met betrekking waartoe door appellante uitvoerrestitutie is gevraagd, door de douane op grond van artikel 3 van de Regeling is bemonsterd en gewogen. Ingevolge artikel 6 kan de aangever binnen 24 uur nadat van de resultaten van de verificatie van de aangifte mededeling is gedaan, heronderzoek vorderen. Appellante heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Dit betekent dat het College moet uitgaan van de juistheid van de verificatie. De door appellante naar voren gebrachte feiten en omstandigheden maken dat niet anders. Aangezien ook de negatieve beslissing op het verzoek om herziening van de uitslag van de verificatie niet met de darvoor ter beschikking staande middelen is bestreden, moet door het College als vaststaand worden aangenomen dat ook deze beslissing op goede gronden is genomen. Het herzieningsverzoek noch de daarin gehanteerde argumenten vormen derhalve aanleiding voor een ander oordeel.

Het College is dan ook van oordeel dat verweerder terecht heeft beslist dat appellante een hogere uitvoerrestitutie heeft gevraagd dan de geldende. Ingevolge artikel 82a van de Regeling, juncto artikel 51, eerste lid, aanhef en onder a, van verordening (EG)800/1999 is verweerder bevoegd en gehouden tot de in laatstgenoemde bepaling voorgestane sanctie te besluiten.

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, mr. M.A. Fierstra en mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir in tegenwoordigheid van mr. R. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2006.

w.g. H.C. Cusell w.g. R. Meijer