ECLI:NL:CBB:2006:AZ2672
public
2019-01-14T13:02:58
2013-04-05
Raad voor de Rechtspraak
AZ2672
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2006-11-02
AWB 06/341
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Burgerlijk Wetboek Boek 2
Burgerlijk Wetboek Boek 2 19
Burgerlijk Wetboek Boek 2 19a
Rechtspraak.nl
JRV 2007, 189
JOR 2007/63
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2006:AZ2672
public
2013-04-05T00:45:28
2006-11-21
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2006:AZ2672 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 02-11-2006 / AWB 06/341

Ontbinding rechtspersonen

College van Beroep voor het bedrijfsleven

(vijfde enkelvoudige kamer)

No. AWB 06/341 2 november 2006

24100 Ontbinding rechtspersonen

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, in liquidatie, appellante,

gemachtigde: W. Hillenbrink, werkzaam bij Effectief Accountancy te Roosendaal,

tegen

de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor West-Brabant, te Breda, verweerster,

gemachtigden: R.M. Spiering en M. Voeten, beiden werkzaam bij verweerster.

1. De procedure

Bij een op 8 mei 2006 bij het College ingekomen beroepschrift heeft appellante beroep ingesteld tegen een besluit van verweerster van 3 april 2006.

Bij dit besluit heeft verweerster beslist op het bezwaar dat appellante heeft gemaakt tegen het besluit van verweerster van 22 maart 2006, strekkende tot ontbinding van A, op grond van artikel 2:19a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).

Bij brief van 27 juni 2006 heeft verweerster een verweerschrift en op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.

Bij brief van 7 juli 2006 heeft appellante gerepliceerd. Verweerster heeft van de geboden gelegenheid te dupliceren geen gebruik gemaakt.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2006. Aldaar waren de gemachtigden van verweerster en appellante aanwezig. Namens appellante is voorts verschenen haar directeur, C.

2. De grondslag van het geschil

2.1 De artikelen 2:19 en 2:19a van het BW luiden, voorzover hier van belang, als volgt:

“Artikel 2:19

1. Een rechtspersoon wordt ontbonden:

(…);

e. door een beschikking van de Kamer van Koophandel en Fabrieken als bedoeld in artikel 19a ;

(…).

3. Aan de registers waar de rechtspersoon is ingeschreven wordt van de ontbinding opgaaf gedaan: (…), in het geval als bedoeld in lid 1, onder e door de Kamer van Koophandel en Fabrieken (…).

4. Indien de rechtspersoon op het moment van zijn ontbinding geen baten meer heeft, houdt hij alsdan op te bestaan. In dat geval doet het bestuur of, bij toepassing van artikel 19a, de Kamer van Koophandel en Fabrieken, daarvan opgaaf aan de registers waar de rechtspersoon is ingeschreven.

(…).

Artikel 2:19a

1. Een in het handelsregister ingeschreven naamloze vennootschap, besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij wordt door een beschikking van de Kamer van Koophandel en Fabrieken, waar die rechtspersoon is ingeschreven, ontbonden, indien de Kamer is gebleken dat ten minste twee van de hiernavolgende omstandigheden zich voordoen:

a. de rechtspersoon heeft het voor zijn inschrijving in het handelsregister of voor de inschrijving van een aan hem toebehorende onderneming verschuldigde bedrag niet voldaan gedurende ten minste een jaar na de datum waarvoor hij dat bedrag had moeten voldoen;

b. (…);

c. de rechtspersoon is ten minste een jaar in gebreke met de nakoming van de verplichting tot openbaarmaking van de jaarrekening of de balans en de toelichting overeenkomstig de artikelen 394, 396 of 397;

d. de rechtspersoon heeft ten minste een jaar geen gevolg gegeven aan een aanmaning als bedoeld in artikel 9, lid 3 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen tot het doen van aangifte voor de vennootschapsbelasting.

(…).

3. Indien de Kamer op grond van haar bekende gegevens gebleken is dat een rechtspersoon als bedoeld in de leden 1 en 2 voor ontbinding in aanmerking komt, deelt zij de rechtspersoon en de ingeschreven bestuurders bij aangetekende brief aan hun laatst bekende adres mee, dat zij voornemens is tot ontbinding van de rechtspersoon over te gaan, met vermelding van de omstandigheden waarop het voornemen is gegrond. De Kamer schrijft deze mededeling in het register. (…).

4. Na verloop van acht weken na de dagtekening van de aangetekende brief ontbindt de Kamer de rechtspersoon bij beschikking, tenzij voordien is gebleken dat de omstandigheden die ingevolge het derde lid zijn vermeld, zich niet of niet meer voordoen.

5. De beschikking wordt bekend gemaakt aan de rechtspersoon en de ingeschreven bestuurders.

6. De Kamer doet van de ontbinding een mededeling opnemen in de Nederlandse Staatscourant. (…).

(…).

8. Indien tegen een beschikking als bedoeld in lid 4, beroep wordt ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven schrijft de Kamer dat in het register in. (…).”

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Op 10 januari 2006 heeft de Belastingdienst Roosendaal verweerster bericht dat A binnen een jaar na aanmaning geen aangifte voor de vennootschapsbelasting heeft ingediend en dat over de jaren 2002 en 2003 geen aangifte voor deze belasting is gedaan.

- Blijkens een uittreksel uit het handelsregister, gedateerd 26 juni 2006, stond laatstelijk in dit register ingeschreven A, statutair gevestigd te D. Als feitelijk adres van de door de vennootschap gedreven onderneming stond het adres E te B genoteerd. Op dit uittreksel staat als bestuurder C geregistreerd.

- Bij aangetekende brieven van 24 januari 2006, gericht aan (het bestuur van) A en verzonden aan de adressen E te B en F te B, het adres van C, heeft verweerster A op grond van artikel 2:19a, derde lid, BW in kennis gesteld van haar voornemen om tot ontbinding van A over te gaan op drie van de gronden vermeld in het eerste lid van artikel 2:19a BW.

- Bij besluit van 22 maart 2006, verzonden aan het adres van appellante en haar bestuurder, heeft verweerster A op grond van artikel 2:19a, vierde lid, BW ontbonden.

- Bij brief gedateerd 20 maart 2006 heeft appellante bezwaar gemaakt, welk bezwaar - met bijlagen - op 24 maart 2006 door verweerster is ontvangen.

- Vervolgens heeft verweerster het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerster het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij onder meer het volgende overwogen.

"Het voornemen tot ontbinding op grond van artikel 19 a Burgerlijk Wetboek Boek 2 is (…) aangetekend toegezonden op 24 januari 2006. Na verloop van acht weken na de dagtekening van de voornemen-brief (d.d. 22 maart 2006) ontbindt de kamer van koophandel de rechtspersoon bij beschikking, tenzij voordien is gebleken dat de omstandigheden die in voornoemde brief zijn vermeld zich niet of niet meer voordoen. Met andere woorden op 22 maart 2006 was de situatie als volgt:

a. er zijn geen jaarrekeningen gepubliceerd die krachtens de wet wel gedeponeerd hadden moeten zijn;

b. er zijn geen betalingen van de verschuldigde bedragen voor inschrijving in het handelsregister gedaan;

c. er is geen gevolg gegeven aan de aanmaning tot het doen van aangifte voor de vennootschapsbelasting.

Daar aan doet niet af dat u bij uw bezwaarschrift de jaarstukken heeft gestuurd over de boekjaren 2003, 2004 en 2005 en dat u stelt dat aangiftes Vennootschapsbelasting zijn ingediend.

Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) levert het na het nemen van het ontbindingsbesluit alsnog voldoen aan de wettelijke verplichtingen geen grond op voor vernietiging van het aangevallen besluit.

De rechtspersoon is niet actief

Op basis van de drie eerder genoemde punten waarop de vennootschap in gebreke is gebleven hebben wij geconcludeerd dat de vennootschap niet volop activiteiten verricht in het maatschappelijk verkeer. Ook de bijgevoegde jaarstukken bevestigen deze conclusie.

Beslissing op bezwaar

Bezwaar verklaren wij ontvankelijk doch ongegrond."

4. De beoordeling van het geschil

Het College stelt voorop dat het bezwaarschrift is gedateerd 20 maart 2006, derhalve op een datum gelegen vóór het tot stand komen van het besluit in primo van 22 maart 2006. Het bezwaarschrift is ingekomen op 24 maart 2006 en derhalve na de totstandkoming van voormeld besluit. Indien uit het vorenstaande zou moeten worden geconcludeerd dat prematuur bezwaar is gemaakt, heeft verweerster gelet op de ontvangstdatum van 24 maart 2006 in verbinding met artikel 6:10, eerste lid, sub a, van de Algemene wet bestuursrecht dat bezwaar terecht ontvankelijk verklaard.

Uit artikel 2:19a, eerste, derde en vierde lid, BW vloeit voort dat verweerster tot ontbinding van de rechtspersoon dient over te gaan, indien na verloop van de termijn van acht weken twee of meer van de in het eerste lid genoemde aan de rechtspersoon in de voornemenbrief medegedeelde omstandigheden zich nog steeds voordoen. Slechts indien voor verweerster volstrekt duidelijk is of behoort te zijn dat sprake is van een rechtspersoon die nog volop activiteiten verricht in het maatschappelijk verkeer brengt een redelijke toepassing van de regeling mee dat verweerster de haar toegekende bevoegdheden niet uitoefent.

Appellante heeft ter ondersteuning van haar beroep gewezen op het feit dat er sinds de aankoop door G problemen zijn en dat de vorige eigenaar/directeur bij de koopovereenkomst onvoldoende informatie heeft verstrekt. Dit brengt in combinatie met de drukke - buitenlandse - werkzaamheden van de heer C met zich mee dat er onvoldoende tijd geweest is om orde op zaken te stellen. Volgens appellante is - inmiddels - voldaan aan de verplichting om jaarrekeningen ter deponering aan te bieden, zijn de aangiften vennootschapsbelasting ingediend en zijn de bedragen aan verweerster betaald.

Namens appellante is nog als bijzonderheid naar voren gebracht dat het haar niet bekend was dat de aangifte voor de vennootschapsbelasting 2002 mogelijk niet was ingediend. C heeft de vennootschap in december 2004 gekocht van H, die deze via de rechter commissaris uit een faillissement had gekocht. Het komt appellante onterecht voor dat C door tekortkomingen van derden in de problemen komt.

Niet in geschil is - en ook voor het College staat op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde vast - dat op 22 maart 2006, na ommekomst van de termijn van acht weken na dagtekening van de voornemenbrief van 24 januari 2006, de in artikel 2:19a eerste lid, onder a, c en d, BW genoemde omstandigheden zich ten aanzien van A nog steeds voordeden. Hieraan doet niet af dat het C vanwege drukke werkzaamheden in het buitenland niet mogelijk zou zijn geweest orde op zaken te stellen. Het was aan C, die sinds 10 december 2004 directeur van appellante is, zich op de hoogte te stellen van eventuele omstandigheden als bedoeld in artikel 2:19a, eerste lid, Burgerlijk Wetboek en daaraan – in ieder geval binnen acht weken nadat verweerster het voornemen tot ontbinding aan hem en appellante bekend had gemaakt - voor 22 maart 2006 een einde te maken. Dat, zoals appellante stelt, de vorige eigenaar in gebreke zou zijn geweest en haar daar niet (volledig) van op de hoogte heeft gesteld, doet aan de eigen verantwoordelijkheid van appellante en haar directeur niet af. Evenmin kan hieraan afdoen dat verweerster de ontbrekende jaarstukken twee dagen na het besluit tot ontbinding heeft ontvangen en dat per kas op 7 april 2006 de laatste betalingen met betrekking tot de achterstallige jaarlijkse bijdragen aan verweerster zijn voldaan. Indien, zoals in artikel 2:19a BW het geval is, de wetgever het nemen van een besluit oplegt, indien geen gebruik wordt gemaakt van een laatste mogelijkheid tot herstel van verzuimen binnen een daartoe gestelde tijdslimiet, kan een eventueel later herstel van die verzuimen niet leiden tot het oordeel dat aan die dwingende termijnbepaling voorbij zou moeten worden gegaan.

Voorts is het College van oordeel dat niet kan worden staande gehouden dat het voor verweerster volstrekt duidelijk was of behoorde te zijn dat A nog volop activiteiten verrichtte in het maatschappelijk verkeer. Verweerster heeft in dit verband terecht aangevoerd dat uit de bij het bezwaarschrift gevoegde jaarrekeningen over de boekjaren 2003, 2004 en 2005 blijkt dat appellante niet volop actief was.

Verweerster was derhalve gehouden de rechtspersoon te ontbinden.

Uit het voorgaande vloeit voort dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.

Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.

5. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham, in tegenwoordigheid van mr. S. van Noordt, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 november 2006.

w.g. M.A. van der Ham w.g. S. van Noordt