ECLI:NL:CBB:2006:AZ3842
public
2015-11-12T08:12:13
2013-04-05
Raad voor de Rechtspraak
AZ3842
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2006-11-21
AWB 03/1179A
Eerste aanleg - meervoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2006:AZ3842
public
2013-04-05T00:49:11
2006-12-06
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2006:AZ3842 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 21-11-2006 / AWB 03/1179A

Wet capaciteitsbeheersing binnenvaartvloot

College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 03/1179A 21 november 2006

14350 Wet capaciteitsbeheersing binnenvaartvloot

Uitspraak in de zaak van:

A B.V., te X, appellante,

gemachtigde: mr. M.J. van Dam, advocaat te Capelle aan den IJssel,

tegen

de Minister van Verkeer en Waterstaat, verweerder,

gemachtigde: mr. H.J. 't Hart, werkzaam bij verweerder.

1. Het procesverloop

Appellante is eigenaresse van het motortankschip "Tim". Met dit schip is op 1 mei 2000 een laadvermogen van 2.452,436 ton in de vaart gebracht.

Bij besluit van 2 mei 2000 heeft verweerder appellante in verband met het in de vaart brengen van de "Tim" op grond van de Wet capaciteitsbeheersing binnenvaartvloot een speciale bijdrage van ƒ 1.745.640,00 (€ 792.136,90) opgelegd. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 6 februari 2003 heeft verweerder de vordering als vermeld in het besluit van 2 mei 2000 verminderd met de compensatiewaarde van enkele inmiddels gesloopte schepen, en het nog te betalen bedrag vastgesteld op € 13.759,90.

Bij besluit van 20 augustus 2003 heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 mei 2000, zoals dat is gewijzigd bij besluit van 6 februari 2003. Verweerder is bij dit besluit niet aan het bezwaar van appellante tegemoetgekomen. Tegen dit besluit heeft appellante bij het College beroep ingesteld.

Op 26 augustus 2003 heeft appellante een bedrag van € 13.759,90 aan verweerder overgemaakt.

Bij besluit van 22 december 2004 heeft verweerder de op appellante rustende oud voor nieuw verplichtingen nader berekend. Resultaat van deze berekening is dat appellante nog een tegoed heeft aan compenserende tonnage (motortankschepen) van 142,239 ton, alsmede dat het door haar betaalde bedrag van € 13.759,90 zal worden terugbetaald.

Bij uitspraak van 25 februari 2005 (AWB 03/1179, <www.rechtspraak.nl>, LJN: AT1003) heeft het College onder meer appellantes beroep tegen verweerders besluit van 20 augustus 2003 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het beroep tegen verweerders nadere besluit van 22 december 2004 ongegrond verklaard. Voorts heeft het College, met toepassing van het bepaalde in artikel 8:73, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), het onderzoek in de onderhavige zaak heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de omvang van de aan appellante te vergoeden schade.

Bij brief van 16 juni 2005 heeft appellante het College naar aanleiding van de uitspraak van 25 februari 2005 een memorie ter concretisering en onderbouwing van de gestelde schade doen toekomen.

Bij brief van 1 september 2005 heeft verweerder op appellantes memorie van 16 juni 2005 gereageerd.

Bij brief 31 oktober 2005 heeft appellante op verzoek van het College een reactie gegeven op verweerders brief van 1 september 2005.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2006, waar partijen bij monde van hun gemachtigde hun standpunten nader hebben toegelicht.

2. De beoordeling van het verzoek

2.1 Het College overweegt allereerst dat in de uitspraak van 25 februari 2005 reeds is beslist op de inhoudelijke gronden die appellante in haar beroep tegen de verweerders beslissing op bezwaar van 20 augustus 2003, zoals gewijzigd bij besluit van 22 december 2004, had geformuleerd. Het College heeft het onderzoek in deze zaak destijds enkel heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de omvang van de aan appellante te vergoeden schade. De onderhavige uitspraak is dan ook tot dit onderwerp beperkt. In deze stand van de procedure is derhalve geen plaats meer voor een bespreking van de in appellantes brief van 16 juni 2005 gemaakte opmerkingen ten aanzien van de in genoemde uitspraak door het College neergelegde overwegingen over de toe te passen oud voor nieuw verhouding.

Dit brengt mee dat het College bij de beoordeling van de door appellante gevorderde schadevergoeding geen rekening zal houden met toepassing van de door appellante opnieuw bepleite oud voor nieuw verhouding van 0,975 : 1.

2.2 Op grond van artikel 8:73 Awb kan het College ingeval van gegrondverklaring van een beroep, op verzoek van een partij de door haar aangewezen rechtspersoon veroordelen tot vergoeding van schade die die partij lijdt, indien daarvoor gronden zijn. Beoordeeld moet derhalve worden of er gronden zijn om de Staat der Nederlanden tot schadevergoeding te veroordelen.

2.3 De door appellante gevorderde en met stukken onderbouwde schadevergoeding bestaat uit de waarde van het teveel door haar gesloopte laadvermogen van 142,239 ton (€ 41.530,63) en de ten onrechte door haar betaalde speciale bijdrage van € 13.759,90, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 2 mei 2000. Exclusief wettelijke rente bedraagt de omvang van deze schadevordering een bedrag van € 55.290,53.

Verweerder heeft zich tegen toewijzing van appellantes vordering verzet en stelt daar tegenover het verzuim van appellante om tijdig de bij besluit van 2 mei 2000 door verweerder opgelegde speciale bijdrage te voldoen. Verweerder claimt betaling van het door appellante genoten rentevoordeel, geraamd op € 166.321,29 over de periode van 2 mei 2000 tot 6 februari 2003.

2.4 In het onderhavige geval staat vast dat appellante in de vorm van gesloopt tonnage en betaalde speciale bijdrage hogere oud voor nieuw verplichtingen aan de Staat heeft voldaan dan zij uiteindelijk schuldig is gebleken. Daardoor heeft zij, exclusief wettelijke rente, een schade ten bedrage van € 55.290.53 geleden.

Echter, eveneens staat vast dat appellante gedurende de periode van 2 mei 2000 tot 6 februari 2003 het bedrag dat zij per 2 mei 2000 verschuldigd was - welk bedrag uiteindelijk € 792.122,69 blijkt te zijn - verzuimd heeft tijdig aan de Staat te betalen. De schade die de Staat hierdoor heeft geleden (€ 166.321,29), is groter dan de door appellante geleden schade, ook als rekening gehouden wordt met de door appellante gevorderde wettelijke rente. Appellante heeft, door te laat te betalen, een rentevoordeel gehad. Bij deze stand van zaken acht het College geen gronden aanwezig om de Staat tot schadevergoeding te veroordelen, zodat het verzoek moet worden afgewezen.

2.5 Overigens zijn er evenmin gronden om appellante te veroordelen in de schade die de Staat heeft geleden, aangezien de Awb de bestuursrechter niet een hiertoe strekkende bevoegdheid heeft toegekend.

2.6 Het College acht geen termen aanwezig voor een nadere proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 Awb.

3. De beslissing

Het College wijst het verzoek de Staat der Nederlanden tot schadevergoeding te veroordelen af.

Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, mr. F. Stuurop en mr. H.A.B. van Dorst Tatomir in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 november 2006.

w.g. J.A. Hagen w.g. M.S. Hoppener