ECLI:NL:CBB:2006:AZ5768
public
2015-11-11T02:38:22
2013-04-05
Raad voor de Rechtspraak
AZ5768
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2006-12-07
AWB 06/458
Eerste aanleg - meervoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2006:AZ5768
public
2013-04-05T00:55:10
2007-01-09
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2006:AZ5768 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 07-12-2006 / AWB 06/458

Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren

College van Beroep voor het bedrijfsleven

No. AWB 06/458 7 december 2006

20311 Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellante van tuchtbeschikking nr. C van het Tuchtgerecht Productschap voor Pluimvee en Eieren, kamer primaire sector (verder: tuchtgerecht).

1. De procedure

Bij voornoemde tuchtbeschikking, gewezen op 25 april 2006, heeft het tuchtgerecht aan appellante een maatregel opgelegd.

Bij brief van 1 juni 2006, bij het College binnengekomen op 2 juni 2006, heeft appellante bij het College een beroepschrift ingediend tegen de tuchtbeschikking.

De secretaris van het tuchtgerecht heeft het College bij brief van 27 juni 2006 de stukken doen toekomen.

Het College heeft de zaak behandeld ter zitting van 26 oktober 2006. Ter zitting zijn inlichtingen verstrekt door mr. R.B.R. Henke, werkzaam bij het gemeenschappelijk secretariaat van de Productschappen Vee, Vlees en Eieren (hierna: Productschap). Appellante is, na bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.

2. De grondslag van het geschil

De Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 (hierna: Wet turbo 2004) bepaalt:

"Artikel 2

1. De tuchtrechtelijke maatregelen in de zin van artikel 104 van de Wet op de bedrijfsorganisatie, die op overtreding van verordeningen van een bedrijfslichaam kunnen worden gesteld, zijn:

a. (…)

b. geldboete;

(…).

Artikel 4

1. Het bedrag van de geldboete is ten minste € 2,- en ten hoogste € 4500,-.

2. (…).

3. De geldboete kan geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk worden opgelegd."

In de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999 (PBO-blad nr. 9, d.d. 25 februari 2000, hierna: Verordening) is onder meer het volgende bepaald:

"Artikel 1

1. In deze verordening en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

(…)

15. vleeskuikenbedrijf: inrichting die wordt gebruikt voor het houden van vleeskuikens;

(…)

Artikel 4

1. Iedere ondernemer is verplicht elk koppel pluimvee te laten onderzoeken op de aanwezigheid van de in de Bijlage, onderdeel a., bedoelde schadelijke micro-organismen.

(…)

Artikel 5

1. Iedere ondernemer is verplicht de informatie, die is verkregen door middel van het onderzoek bedoeld in het eerste (…) lid van artikel 4, door te geven aan de afnemer van het pluimvee (…).

2. Het bestuur kan regels stellen omtrent de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde informatie moet worden doorgegeven.

Maatregelen bij een besmetting

Artikel 6

1. Indien een besmetting met de in de Bijlage bedoelde schadelijke micro-organismen bij een koppel pluimvee is vastgesteld dient, onverminderd enig ander wettelijk voorschrift, de ondernemer die een pluimveebedrijf uitoefent, op wiens bedrijf het betreffende koppel zich bevindt, onmiddellijk na het ontruimen van de stal waarin hij dat koppel heeft gehouden, de betreffende stal grondig te reinigen en te ontsmetten.

(…)

3. Na het reinigen en ontsmetten, als bedoeld in het eerste lid, is de ondernemer verplicht een onderzoek op de aanwezigheid in de stal van de in de Bijlage onderdeel a. bedoelde schadelijke micro-organismen uit te laten voeren door een erkende instantie. Het Bestuur kan nadere regels stellen omtrent het tijdstip waarop de in de vorige zin bedoelde onderzoek dient plaats te vinden.

(…)

Artikel 9

Het Bestuur kan nadere regels stellen inzake onderwerpen waarop deze verordening van toepassing is.

Artikel 10

1. Overtredingen van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn strafbare feiten.

2. Op overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel (…) 5, 6 (…) worden tevens tuchtrechtelijke maatregelen gesteld.

3. De tuchtrechtelijke maatregelen (…) zijn:

a. (…)

b. een geldboete van ten hoogste tienduizend gulden, welke geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk kan worden opgelegd;

c. (…)

Bijlage

Lijst van de in artikel 4 (…) bedoelde schadelijke micro-organismen

a. salmonella : salmonella spp., d.w.z. alle typen salmonella;

(…)"

Ingevolge artikel 4, tweede lid, van het Hygiënebesluit Vleeskuikenbedrijven 1999 vindt het onderzoek op aanwezigheid van salmonella plaats vanaf de leeftijd van 21 dagen en dient de uitslag van het onderzoek minimaal 48 uur voor aflevering aan de slachterij te worden doorgegeven.

3. Het berechtingsrapport

Het berechtingsrapport, op 15 augustus 2005 opgemaakt door A.C.J.M. Vugs, controleur bij de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten, heeft, voorzover hier van belang, de navolgende inhoud:

"Naar aanleiding van de aan mij ter beschikking gestelde informatie met betrekking tot een uitgevoerde inspectie door een medewerker van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten te Barneveld, bevond ik, relatant A.C.J.M. Vugs, mij op 26 april 2005 omstreeks 15.30 uur, op een perceel gelegen aan D te B, gemeente E. Aldaar is gevestigd het vleeskuikenbedrijf van A.

Dit vleeskuikenbedrijf is geregistreerd bij het Productschap voor Pluimvee en Eieren onder nummer 00000, zijnde een vleeskuikenbedrijf als bedoeld in artikel 1 aanhef en onder 15 van de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999, hierna te noemen de Verordening.

Ik bevond mij aldaar voor nader onderzoek op de voorschriften van de Verordening.

Ik sprak aldaar met een persoon aan wie ik mij in mijn functie bekend maakte en die ik met het doel van mijn komst in kennis stelde. Deze persoon verklaarde mij F te zijn, hierna te noemen betrokkene.

Desgevraagd en mede aan de hand van de aan mij ter beschikking gestelde gegevens, zag ik, relatant, dat op bedoeld vleeskuikenbedrijf in stal 1 op 14 september 2004, in totaal 13.000 stuks vleeskuikens waren opgezet die vervolgens op 25 oktober 2004 weer voor de slacht waren afgeleverd.

Bij bovengenoemd koppel werd op 28 oktober 2004 een salmonella-besmetting vastgesteld, zijnde een schadelijke micro-organisme als bedoeld in de bijlage aanhef en onder a. van de Verordening.

Betrokkene kon desgevraagd niet aantonen dat een onderzoek op de aanwezigheid van schadelijke micro-organismen was uitgevoerd door een erkende instantie na de geconstaterde salmonellabesmetting en nadat de stal was gereinigd en ontsmet voor de opzet van nieuwe kuikens op 9 november 2004.

Desgevraagd kon betrokkene eveneens niet aantonen dat van bovengenoemd koppel de salmonella-uitslag, gedateerd 28 oktober 2004, 48 uur voor aflevering aan de slachterij was doorgegeven.

Derhalve was niet voldaan aan de verplichtingen zoals voorgeschreven in artikel 6 lid 3 van de Verordening en artikel 4 lid 2 van het Hygiënebesluit vleeskuikenbedrijven 1999.

Naar aanleiding van deze bevindingen sprak ik, relatant, op plaats en datum voornoemd omstreeks 16.45 uur met betrokkene, die mij desgevraagd opgaf te zijn:

Betrokkene: - - - - - - - - - - F - - - - - - - - - - -

geboren op G te B, wonende D, te B, van beroep pluimveehouder.

Na betrokkene met de bevindingen in kennis gesteld te hebben, verklaarde hij mij op mijn vragen het volgende, zakelijk weergegeven:

"Ik ben mede-eigenaar van dit vleeskuikenbedrijf en als zodanig medeverantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken binnen dit bedrijf. Het bedrijf staat bij het Productschap voor Pluimvee en Eieren geregistreerd onder nummer 00000.

Voor wat betreft het niet laten uitvoeren van een swabonderzoek, kan ik u het navolgende mededelen;

De schoentjes worden op naam van Gecombineerde Pluimvee Slachterijen (G.P.S.) B.V. ingestuurd naar het laboratorium van Silliker. G.P.S. is de opdrachtgever en zij ontvangt dan ook de uitslagen. Toen een uitslag salmonella positief was, hebben zij verzuimd mij dit op tijd mede te delen. Er is op 9 november 2004 een nieuw koppel kuikens in de stal gezet en op 22 november 2004 heb ik pas de uitslag ontvangen. Zij hebben mij ook niet telefonisch van de salmonellabesmetting op de hoogte gebracht. Hierdoor heb ik dus geen swabonderzoek kunnen uitvoeren. Vanaf het moment dat het Plan van Aanpak van start is gegaan, is dit pas het eerste koppel dat salmonella positief was.

Verder heb ik niets te verklaren.”

4. De bestreden tuchtbeschikking

Bij de bestreden tuchtbeschikking heeft het tuchtgerecht geoordeeld, dat op het bedrijf van appellante de volgende strafbare feiten hebben plaatsgevonden:

1. Het nalaten van een onderzoek naar de aanwezigheid van salmonella na de constatering van een salmonellabesmetting, nadat de stallen gereinigd en ontsmet waren en voor de opzet van nieuwe kuikens;

2. Het niet tijdig, 48 uur voor aflevering, aan de slachterij doorgeven van de uitslag van het salmonellaonderzoek.

Het tuchtgerecht heeft appellante terzake een geldboete van € 400,- opgelegd, waarvan € 200,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een voorwaardelijke geldboete van € 250,- met een proeftijd van twee jaar.

5. Het standpunt van appellante

Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep - voorzover van belang - het volgende aangevoerd:

In de tuchtbeschikking staat dat ter terechtzitting de heer H is verschenen, maat van de maatschap. Appellante weet niet wie de heer H is en deze heeft de maatschap ook niet vertegenwoordigd op de terechtzitting.

Volgens appellante zijn de overschoentjes niet naar het laboratorium van Silliker gestuurd maar naar het laboratorium van Demeter.

Het laboratorium heeft appellante niet tijdig op de hoogte gesteld van de positieve uitslag. Appellante ontving de resultaten pas nadat zij reeds nieuwe kuikens had opgezet. Mitsdien behoorde een onderzoek naar de aanwezigheid van salmonella niet meer tot de mogelijkheden.

Het laboratorium had de uitslag drie dagen nadat de kuikens van appellante waren geslacht. Derhalve verkeerde appellante in de onmogelijkheid om 48 uur voor de aflevering van de kuikens de uitslag aan de slachterij door te geven. Appellante is er vanuit gegaan dat de slachterij door het laboratorium van de uitslag op de hoogte was gebracht toen de kuikens voor de slacht werden opgehaald, omdat de uitslag nooit naar appellante maar naar de slachterij ging.

6. De beoordeling

In reactie op het beroepschrift heeft de vertegenwoordiger van het productschap ter zitting van het College gesteld dat in de tuchtbeschikking de naam H ten onrechte is vermeld. Op dit punt is naar het oordeel van het College sprake van een kennelijke vergissing die de geldigheid van de tuchtbeschikking niet aantast.

Voorts is voor de beoordeling van de vraag of de betreffende voorschriften zijn overtreden niet van belang welk laboratorium de overschoentjes heeft onderzocht. Ten overvloede merkt het College in dat verband op dat zowel in het berechtingsrapport als in het proces-verbaal van de zitting van het tuchtgerecht als verklaring van F namens appellante is weergegeven dat het zou gaan om het laboratorium van Silliker.

De stelling van appellante dat het laboratorium haar niet tijdig op de hoogte had gesteld van de positieve uitslag en dat zij de resultaten pas ontving nadat er nieuwe kuikens waren opgezet, waardoor geen onderzoek meer mogelijk was naar de aanwezigheid van salmonella, disculpeert appellante niet van het niet nakomen van haar verplichting. Niet is gebleken dat appellante zelf contact met het laboratorium heeft gezocht om na te vragen waarom de uitslag zo lang op zich liet wachten. Dit had wel op haar weg gelegen. Dat appellante zonder op de hoogte te zijn van de uitslag van het onderzoek heeft besloten een nieuw koppel vleeskuikens op te zetten dient derhalve voor haar eigen rekening en risico te blijven. Voorts staat vast dat appellante de uitslag van het laboratorium niet voor het aanbieden ter slacht heeft doorgegeven aan de slachterij. Het tuchtgerecht heeft daarom de overtreding van artikel 5, eerste lid van de Verordening terecht bewezen geacht.

Met het tuchtgerecht is het College van oordeel dat het niet laten uitvoeren van een swab-onderzoek als een ernstige overtreding van de Verordening moet worden aangemerkt. Indien de kans aanwezig is dat een besmetting met salmonella wordt vastgesteld, is het van groot belang om, vóórdat nieuwe vleeskuikens worden opgezet, vast te stellen of de stal waar de besmetting is geconstateerd inmiddels vrij is van salmonella.

Met betrekking tot de hoogte van de opgelegde boetes is het College van oordeel dat deze in verhouding staan tot de ernst van de gepleegde feiten. In dit verband overweegt het College met het tuchtgerecht dat het van groot belang is dat een ieder binnen de pluimveesector zich houdt aan de regels met betrekking tot de bestrijding van salmonella. Appellante heeft door het koppel kuikens op te zetten voor de laboratoriumuitslag bekend was, een groot risico genomen. Dit rechtvaardigt een geldboete als opgelegd. De omstandigheid dat appellante niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld heeft het tuchtgerecht terecht bij de overwegingen omtrent het voorwaardelijk op te leggen gedeelte van de geldboete betrokken. Met het tuchtgerecht is het College voorts van oordeel dat de overtreding van artikel 5, eerste lid, van de Verordening in dit geval voortvloeit uit overtreding van artikel 6, derde lid, van de Verordening, zodat het tuchtgerecht terzake op goede gronden en geheel voorwaardelijke geldboete van € 250,- heeft opgelegd.

Aangezien reeds op 9 november 2004 in de betreffende stal een nieuw koppel vleeskuikens is opgezet, terwijl op 28 oktober 2004 is geconstateerd dat sprake was van een besmetting met salmonella, moet worden geoordeeld dat dit onderzoek niet dan wel niet tijdig heeft plaatsgevonden. Het College acht daarom bewezen dat niet is voldaan aan de verplichting ingevolge artikel 6, derde lid, Verordening. Oplegging van een geldboete wegens overtredingen als hier aan de orde is naar het oordeel van het College dan ook passend en geboden.

7. De beslissing

Het College verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham, mr. M.A. Fierstra en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt in tegenwoordigheid van mr. S. van Noordt, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 december 2006..

w.g. M.A. van der Ham w.g. S. van Noordt