ECLI:NL:CBB:2007:BC2457
public
2015-11-16T15:33:48
2013-04-05
Raad voor de Rechtspraak
BC2457
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2007-12-19
AWB 06/528 06/563 06/629
Eerste aanleg - meervoudig
Proceskostenveroordeling
NL
Bestuursrecht
Algemene wet bestuursrecht 3:41
Algemene wet bestuursrecht 3:42
Algemene wet bestuursrecht 6:11
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2007:BC2457
public
2013-04-05T02:18:02
2008-01-22
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2007:BC2457 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 19-12-2007 / AWB 06/528 06/563 06/629

Wet op de kansspelen

Vergunning speelautomatenhal

College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 06/528, 06/563 en 06/629 19 december 2007

29020 Wet op de kansspelen

Vergunning speelautomatenhal

Uitspraak in de zaken van:

1) A, te B (hierna: A),

gemachtigde: mr. H.S. de Vries, te Culemborg,

2) C en anderen, te B (hierna: omwonenden),

gemachtigde: mr. H.S. de Vries, te Culemborg,

3) Lanaut Automaten B.V., te ’s-Hertogenbosch (hierna: Lanaut),

gemachtigde: mr. A.H.M. Smits, advocaat te Rosmalen,

tegen

de burgemeester van Culemborg, verweerder,

gemachtigde: mr. M.J. de Groot, advocaat te Rotterdam,

waaraan voorts als partij deelneemt:

Amutron B.V., te Waalwijk (hierna: Amutron),

gemachtigde: mr. J.L. Vissers, advocaat te ‘s-Hertogenbosch.

1. De procedure

Bij besluit van 23 juni 2005 heeft verweerder een eerder aan Amutron op grond van de Wet op de kansspelen verleende vergunning voor het exploiteren van een kansspelautomatenhal in het pand D-straat te B met ingang van 1 januari 2005 verlengd.

Bij besluiten van 12 juni 2006 (twee maal) en 28 juni 2006 heeft verweerder de hiertegen gerichte bezwaren van respectievelijk A, Lanaut en de omwonenden niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen deze besluiten hebben A bij brief van 30 juni 2006 (zaaknummer AWB 06/528), de omwonenden bij brief van 13 juli 2006 (zaaknummer AWB 06/563) en Lanaut bij brief van 21 juli 2006 (zaaknummer AWB 06/629) beroep ingesteld.

Bij brieven van 30 augustus 2006 (twee maal) en 9 november 2006 heeft verweerder in genoemde zaken een verweerschrift ingediend.

Bij brieven van 29 januari 2007 en 25 mei 2007 heeft Amutron schriftelijke uiteenzettingen over de zaken gegeven.

Op 12 september 2007 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waar de gemachtigden van partijen hun standpunten hebben toegelicht.

2. De grondslag van de geschillen

2.1 Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. Artikel 3:42, eerste lid, Awb bepaalt dat de bekendmaking van besluiten die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze.

Ingevolge het bepaalde bij artikel 6:7 juncto artikel 6:8, eerste lid, Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en vangt deze aan met ingang van de dag na die waarop een besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

Artikel 6:11 Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Op 11 december 2003 heeft verweerder vergunning verleend aan Amutron voor het exploiteren van een kansspelautomatenhal in het pand D-straat tot en met 1 januari 2005.

- De omwonenden en Lanaut hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunningverlening.

- A is op 14 januari 2004 in de D-straat komen wonen.

- Op 23 juni 2005 heeft verweerder de vergunning aan Amutron met ingang van 1 januari 2005 verlengd.

- Op 18 oktober 2005 heeft verweerder beslist op de bezwaren van Lanaut en de onwonenden tegen de vergunningverlening van 11 december 2003. Bij deze beslissing heeft verweerder vermeld dat aan Amutron een verlengingsvergunning is afgegeven.

- Lanaut heeft op 17 januari 2006 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 juni 2005.

- De omwonenden hebben op 21 februari 2006 de voorzieningenrechter van het College verzocht het besluit van 23 juni 2005 te schorsen. Blijkens de uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 maart 2006 (AWB 06/194; < www.rechtspraak.nl >, LJN: AW5688) is het verzoek om voorlopige voorziening tevens aangemerkt als bezwaar tegen het besluit van 23 juni 2005. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen.

- A heeft op 1 maart 2006 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 juni 2005.

- Op 29 maart 2006 heeft de voorzieningenrechter eveneens afwijzend beslist op het verzoek om voorlopige voorziening van Lanaut strekkende tot schorsing van het besluit van 23 juni 2005 (AWB 06/254; < www.rechtspraak.nl >, LJN AW5687).

- Op 11 april 2006 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Op 15 mei 2006 heeft de commissie bezwaarschriften verweerder geadviseerd de bezwaren van A, de onwonenden en Lanaut tegen het besluit van 23 juni 2005 niet-ontvankelijk te verklaren.

- Vervolgens heeft verweerder de bestreden besluiten genomen.

- Het College doet heden tevens uitspraak in de beroepen die de omwonenden en Lanaut hebben ingesteld tegen voornoemde beslissing op bezwaar van 18 oktober 2005 (zaaknummers AWB 05/855 en AWB 05/861).

3. De bestreden besluiten

Bij de bestreden besluiten heeft verweerder, onder overneming van het advies van de commissie bezwaarschriften, de bezwaren van A, de omwonenden en Lanaut tegen het besluit van 23 juni 2005 niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder is van mening dat het besluit van 23 juni 2005 op juiste wijze bekend is gemaakt en dat in alle gevallen de termijn voor het maken van bezwaar is overschreden zonder dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Verweerder verwijst naar de overwegingen van de voorzieningenrechter. Ten aanzien van het bezwaar van A overweegt verweerder dat, hoewel A geen voorlopige voorziening heeft gevraagd, er geen wezenlijk onderscheid is tussen dit bezwaar en het bezwaar van de omwonenden en Lanaut, zodat ook dit bezwaar niet-ontvankelijk is.

4. Het standpunt van A, de onwonenden en Lanaut

A, de onwonenden en Lanaut hebben, samengevat en voorzover van belang, het volgende aangevoerd.

A heeft aangevoerd dat hij eerst op 20 februari 2006 heeft kennisgenomen van het besluit van 23 juni 2005. Vervolgens heeft hij binnen veertien dagen bezwaar gemaakt. Aangezien verweerder het besluit niet conform het bepaalde in artikel 3:42 Awb heeft bekendgemaakt, kan A niet worden verweten dat hij niet eerder kennis heeft genomen van het besluit van 23 juni 2005.

De omwonenden hebben met betrekking tot de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar is, aangevoerd dat het besluit van 23 juni 2005 niet op de in artikel 3:42 Awb voorgeschreven wijze bekend is gemaakt en dat geen procedure conform afdeling 3.4 Awb is gevolgd. Partijen mochten ervan uitgaan dat dit zou gebeuren, zodat zij dan op de hoogte zouden zijn geraakt van het betreffende besluit. De omwonenden zijn ervan uitgegaan dat het besluit van 23 juni 2005 moet worden gezien als een wijziging van het besluit van 11 december 2003. Op grond van de artikelen 6:18 en 6:19 Awb zou het bezwaar van de omwonenden tegen het verlengingsbesluit dan ook aan de orde kunnen komen bij de behandeling van het bezwaar tegen het besluit van 11 december 2003. Voor de omwonenden is eerst door de uitspraak van de voorzieningenrechter duidelijk geworden dat het besluit van 23 juni 2005 moet worden aangemerkt als een zelfstandig besluit waartegen bezwaar en beroep open staat.

Lanaut heeft aangevoerd dat zij op grond van artikel 4:8 Awb bij de voorbereiding van het verlengingsbesluit had moeten worden gehoord, omdat zij belanghebbende is bij dit besluit. Daarnaast had het besluit op grond van artikel 3:41 Awb aan Lanaut als belanghebbende bekend moeten worden gemaakt. Ook indien er geen verplichting zou zijn op grond van artikel 4:8 Awb en/of artikel 3:41 Awb om Lanaut van het besluit op de hoogte te stellen, dan nog had verweerder Lanaut op grond van beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het zorgvuldigheidsbeginsel, persoonlijk op de hoogte moeten stellen van het verleningingsbesluit.

5. De beoordeling van de geschillen

5.1 Het College stelt vast dat het besluit van 23 juni 2005 tot verlenging van de eerder aan Amutron verleende vergunning slechts is gericht aan Amutron als houdster van die vergunning.

Naar het oordeel van het College zijn noch aan de Wet op de kansspelen noch aan de ter uitvoering daarvan gegeven Verordening van de gemeente Culemborg argumenten te ontlenen om verweerder gehouden te achten bovengenoemd besluit te richten tot c.q. toe te zenden of uit te reiken aan anderen dan Amutron. Evenmin is een dergelijke gehoudenheid voor verweerder aanwezig te achten uit hoofde van enig beginsel van behoorlijk bestuur.

Uit het voorgaande volgt dat - anders dan de omwonenden hebben gesteld - artikel 3:42 Awb hier niet van toepassing is, nu geen sprake is van een besluit dat niet tot een of meer belanghebbenden is gericht.

5.2 Het College stelt voorts vast dat zowel de bezwaarschriften van A als Lanaut en de omwonenden ruimschoots buiten de termijn als bedoeld in artikel 6:7 juncto artikel 6:8 Awb zijn ingediend. Ingevolge artikel 6:11 Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar op grond van termijnoverschrijding slechts achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

5.3 Naar het oordeel van het College heeft verweerder zich ten aanzien van de omwonenden en Lanaut terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het College overweegt hiertoe dat in de aan respectievelijk de omwonenden en Lanaut gerichte besluiten van 18 oktober 2005 mededeling is gedaan van het besluit tot verlenging van de aan Amutron verleende vergunning. Zij hebben door eerst op respectievelijk 17 januari 2006 en 21 februari 2006 bezwaarschriften in te dienen, niet zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk bezwaar gemaakt. Het door Lanaut gedane beroep op schending van artikel 4:8 Awb kan haar niet baten omdat, ook als hiervan sprake zou zijn, zulks niet de verschoonbaarheid van overschrijding van de bezwaartermijn met zich kan brengen. Hetzelfde geldt ten aanzien van het door de omwonenden gestelde dat de openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 Awb had moeten worden gevolgd.

Nu van een verschoonbaar te laat indienen van de bezwaarschriften geen sprake is, was verweerder gehouden de bezwaren van Lanaut en de omwonenden niet-ontvankelijk te verklaren. Dat de omwonenden in de onjuiste veronderstelling verkeerden dat geen sprake was van een nieuw besluit, maar een wijziging van een eerder besluit, leidt niet tot een ander oordeel.

Uit het voorgaande volgt dat de beroepen van de omwonenden en Lanaut ongegrond moeten worden verklaard.

5.4 Ten aanzien van A is het College evenwel van oordeel dat hij zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is, bezwaar heeft gemaakt. A is, zoals hij onweersproken heeft gesteld, eerst op 20 februari 2006 op de hoogte geraakt van het bestaan van het verlengingsbesluit van 23 juni 2005. Hij heeft vervolgens binnen veertien dagen nadat hij hiervan kennis had genomen, bezwaar gemaakt. Verweerder heeft derhalve het bezwaar van A ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

5.5 Dit leidt tot de conclusie dat het beroep van A gegrond is en het bestreden besluit, waarbij het bezwaar van A niet-ontvankelijk is verklaard, moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 6:11 Awb.

5.6 Bij uitspraak van heden in de zaken AWB 05/855 en AWB 05/861 is het besluit van 11 december 2003 tot vergunningverlening aan Amutron herroepen. Dit brengt mee dat aan het verlengingsbesluit van 23 juni 2005 de rechtsgrond is komen te ontvallen. Het College zal daarom met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb zelf in deze zaak voorzien door het bezwaar van A gegrond te verklaren en het verlengingsbesluit van 23 juni 2005 te herroepen.

5.7 Het College acht ten slotte ten aanzien van het beroep van A termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb. Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644,-- op basis van 2 punten (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 voor het verschijnen ter zitting) tegen een waarde van € 322,-- per punt, waarbij het gewicht op gemiddeld is bepaald. Ten aanzien van de beroepen van de omwonenden en Lanaut acht het College geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

6. De beslissing

Het College

- verklaart de beroepen van de omwonenden en Lanaut ongegrond;

- verklaart het beroep van A gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit waarbij het beroep van A niet-ontvankelijk is verklaard;

- verklaart het bezwaar van A tegen het besluit van 23 juni 2005 gegrond, herroept het besluit van 23 juni 2005 en bepaalt dat

deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van A tot een bedrag van € 644, -- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), onder

aanwijzing van de gemeente Culemborg als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden;

- bepaalt dat de gemeente Culemborg het door A betaalde griffierecht ten bedrage van € 141, -- (zegge: honderdeenenveertig

euro) vergoedt.

Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, mr. E.J.M. Heijs en mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir, in tegenwoordigheid van mr. I.C. Hof als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 december 2007.

w.g. H.C. Cusell w.g. I.C. Hof