ECLI:NL:CBB:2008:BC8230
public
2015-11-16T14:56:24
2013-04-05
Raad voor de Rechtspraak
BC8230
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2008-02-21
AWB 07/364
Eerste aanleg - enkelvoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2008:BC8230
public
2013-04-05T02:35:12
2008-04-01
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2008:BC8230 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 21-02-2008 / AWB 07/364

Regeling GLB-inkomenssteun

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Zesde enkelvoudige kamer

AWB 07/364 21 februari 2008

5134 Regeling GLB-inkomenssteun

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant,

gemachtigde: Ing. H. Wolters, werkzaam bij Bergs Advies te Baexem,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. D. Özdemir, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.

1. De procedure

Appellant heeft bij brief van 21 mei 2007, bij het College binnengekomen op 22 mei 2007, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 10 april 2007.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen verweerders besluit van 16 mei 2006 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun over het jaar 2005.

Bij brief van 28 juni 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.

Op 7 februari 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen hun standpunten bij monde van hun gemachtigden hebben toegelicht.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Artikel 22, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt, voorzover hier van belang:

" Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in waarin, voorzover van toepassing, worden vermeld:

(…) "

Artikel 118, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1973/2004 van de Commissie van 29 oktober 2004 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad met betrekking tot de bij de titels IV en IV bis van die verordening ingestelde steunregelingen en het gebruik van braakgelegde grond voor de productie van grondstoffen luidt:

" Om voor het extensiveringsbedrag in aanmerking te komen moet de landbouwer in de aanvraag voor rechtstreekse betalingen zoals bedoeld in artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 aangeven dat hij wenst deel te nemen aan de regeling inzake het extensiveringsbedrag. "

Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt, voorzover hier van belang:

" Titel II

Steunaanvragen

Hoofdstuk 1

De verzamelaanvraag

Artikel 11 – Uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag

(…)

2. De verzamelaanvraag wordt ingediend uiterlijk op een door de lidstaten vast te stellen datum die niet later is dan 15 mei. (…)

Artikel 19 - Verbetering van kennelijke fouten

Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.

Artikel 21 - Te late indiening

1. (…)

Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.

2. (…)

Wijzigingen van een verzamelaanvraag worden slechts aanvaard tot en met de in lid 1, derde alinea, bedoelde uiterste datum voor te late indiening van de verzamelaanvraag. (…) "

De Regeling GLB-inkomenssteun (hierna: de Regeling) luidde voorzover en ten tijde hier van belang:

" Artikel 56

1. Ter zake van het gedurende de desbetreffende aanhoudperiode op hun bedrijf aanhouden van een zoogkoe, stier, os, onderscheidenlijk ooi, wordt jaarlijks op daartoe strekkende aanvraag, na afloop van het betrokken verkoopseizoen, overeenkomstig de bepalingen van deze regeling en de verordeningen 1782/2003 en verordening 1973/2004 aan landbouwers premie verstrekt.

(…)

Artikel 61

1. De landbouwer die een premieaanvraag indient, is verplicht de tot zijn bedrijf behorende grond aan te geven.

2. Daartoe maakt hij gebruik van de verzamelaanvraag, bedoeld in artikel 105, met inachtneming van de daarvoor vastgestelde procedure.

Artikel 75

1.Om voor het extensiveringsbedrag in aanmerking te komen, vraagt de landbouwer zulks aan in zijn verzamelaanvraag.

(…)

Artikel 76

1. De aanvraag voor het extensiveringsbedrag kan worden gewijzigd of ingetrokken overeenkomstig artikel 118bis, eerste lid, van verordening 1973/2004 tot het tijdstip van controle van het aantal dieren op het bedrijf heeft plaatsgevonden, dan wel van een voorgenomen controle melding aan de landbouwer is gedaan.

(…)

Artikel 105

(…)

3. De verzamelaanvraag wordt in de periode van 1 april tot en met 15 mei ingediend bij DR. "

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellant heeft in 2005 stierenpremie, zoogkoeienpremie en slachtpremie aangevraagd.

- Op 17 mei 2005 heeft appellant een verzamelaanvraag ingediend bij verweerder, waarop hij heeft aangekruist dat hij niet in aanmerking wil komen voor het extensiveringsbedrag.

- Verweerder heeft bij besluit van 16 mei 2006 beslist op de aanvragen om stierenpremie, zoogkoeienpremie en slachtpremie.

- Tegen dit besluit, althans tegen het niet toekennen van het extensiveringsbedrag, heeft appellant tijdig bezwaar gemaakt.

- Op 22 maart 2007 is appellant telefonisch over zijn bezwaar gehoord.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en hiertoe het volgende overwogen:

" (…)

Ingevolge artikel 19 van de Verordening (EG) nr. 796/2004 kan ingeval van een door de bevoegde autoriteit erkende kennelijke fout de aanvraag te allen tijde worden verbeterd. Van een kennelijke fout in de zin van werkdocument nr. AGR 49533/2002 van de Europese Commissie is sprake, indien een tegenstrijdigheid in de aanvraag aanwezig is die wijst op een vergissing, en redelijkerwijs is uitgesloten dat ten tijde van de opgave deze conform de bedoeling van de aanvrager was. Objectief moet vaststaan dat de destijds gedane opgave kennelijk fout was. Dit is het geval wanneer uit de aanvraag zelf blijkt dat de gedane opgave niet juist kan zijn.

Hoewel dit niet uw bedoeling is geweest, hebt u in de verzamelaanvraag aangegeven niet in aanmerking te willen komen voor extensiveringsbedrag. Uw aanvraag is met betrekking tot het aanvragen van het extensiveringsbedrag noch onlogisch, noch onvolledig, noch inconsequent ingevuld. Uw aanvraag bevat ten aanzien van de vraag betreffende extensiveringbedrag geen tegenstrijdigheid. Het staat de landbouwer vrij om al dan niet het extensiveringsbedrag aan te vragen. DR behoefde derhalve geen gerede twijfel te hebben ten aanzien van hetgeen u dienaangaande met uw aanvraag beoogde en er bestond voor DR geen aanleiding om u na afloop van de sluitingsdatum nog in de gelegenheid te stellen uw aanvraag te wijzigen. Het is namelijk niet aan DR om zich in de motieven van de aanvrager te verdiepen of te beoordelen of de aanvrager, door de aanvraag anders in te vullen, wellicht een gunstiger resultaat zou hebben verkregen.

Om deze reden wordt de aanvraag ook niet als vanzelfsprekend gezien. Het staat de aanvrager vrij het desbetreffende hokje aan te kruisen.

Als landbouwer bent u verantwoordelijk voor het juist invullen van uw eigen aanvraag. De gevolgen van een onjuiste opgave dienen in beginsel voor uw rekening te blijven.

Het opgeven van voederareaal brengt niet noodzakelijkerwijs met zich mee dat ook een extensiveringbedrag wordt aangevraagd. Er kan niet worden gesproken van een tegenstrijdigheid die rechtstreeks uit de ingediende aanvraag blijkt.

Het feit dat u in voorgaande jaren wel extensiveringsbedrag hebt aangevraagd en ontvangen doet niets af aan het feit dat het u vrij staat in uw verzamelaanvraag geen extensiveringsbedrag aan te vragen. DR is niet gehouden een ingediende aanvraag te vergelijken met eventuele eerdere aanvragen. Voor de beoordeling is evenmin van belang dat de gemaakte fout door uzelf als een kennelijke fout wordt gezien en dat het, gelet op uw bedrijfsvoering, in de rede lag dat u het extensiveringsbedrag zou aanvragen. Dit alles maakt namelijk niet dat de gedane opgave niet juist kan zijn.

(…) Aan uw verzoek om enige coulance te betrachten kan niet worden voldaan nu uitdrukkelijk wordt voorgeschreven hoe een aanvraag voor het extensiveringsbedrag dient te geschieden. Uit rechtspraak blijkt niet dat de gevolgen van het niet of "verkeerd" plaatsen van het kruisje onevenredig te achten zijn ten opzichte van het gepleegde verzuim. Ook het beleid hieromtrent schrijft niet voor dat in een dergelijk geval coulance dient te worden betracht. "

4. Het standpunt van appellant

Appellant voert, samengevat weergegeven, het volgende aan.

Op 17 mei 2005 heeft hij een verzamelaanvraag ingediend. In deze aanvraag is onder meer 327.80 ha voederareaal opgegeven. Blijkens het formulier Gecombineerde Opgave 2005 is bij extensiveringsbedrag "nee" aangekruist. Dit is een zeer storende fout met enorme financiële gevolgen voor hem. Het niet toekennen van het extensiveringsbedrag over het jaar 2005 heeft niet alleen voor het jaar 2005 behoorlijke financiële gevolgen, maar met name voor het toekennen van de extra bedrijfstoeslag uit de Nationale Reserve.

Er is om de volgende redenen sprake van een kennelijke fout in de verzamelaanvraag.

Appellant heeft in het verleden reeds vele jaren zoogkoeienpremie en stierenpremie aangevraagd. Er is toen altijd aangegeven dat hij voor het extensiveringsbedrag in aanmerking wilde komen. Dit extensiveringsbedrag is ook al diverse jaren ontvangen. In 2006 werd een zeer groot areaal grond als voederareaal opgegeven. Het was dan toch vanzelfsprekend dat er nu weer aangevraagd moest worden voor het extensiveringsbedrag.

Het aanvragen van het extensiveringsbedrag kan normaliter nooit negatieve gevolgen hebben. De toetsing aan het veebezettingsgetal kan immers pas achteraf plaatsvinden. Voldoet aanvrager aan de veebezettingseisen, dan ontvangt hij het extensiveringsbedrag. Voldoet hij er niet aan, dan ontvangt hij niets, dan heeft dat verder geen negatieve gevolgen. Was hij op deze fout gewezen door verweerder, dan had de fout wellicht tijdig kunnen worden hersteld.

Het zou, gelet op het voorgaande, eigenlijk vanzelfsprekend moeten zijn, dat standaard het extensiveringsbedrag wordt aangevraagd.

Appellant wijst voorts op het feit dat verweerder meerdere malen heeft aangegeven dat de medewerkers van Dienst Regelingen klant- c.q. boervriendelijker en ondersteunend moeten gaan werken.

Ter zitting heeft appellant zich voorts beroepen op het gelijkheidsbeginsel. Hij stelt dat bij de aanvragen van melkpremie boeren zijn gebeld met de vraag of zij wellicht "ja" hadden willen aankruisen in plaats van "nee".

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Het College stelt voorop dat ingevolge artikel 118 van Verordening (EG) nr. 1973/2004 een landbouwer alleen voor het extensiveringsbedrag in aanmerking kan komen, indien hij hierom in de verzamelaanvraag verzoekt.

5.2 Vaststaat en tussen partijen is niet in geschil dat appellant in zijn verzamelaanvraag voor het jaar 2005 heeft aangekruist dat hij niet in aanmerking wil komen voor het extensiveringsbedrag.

5.3 Appellants opvatting dat hem alsnog het extensiveringsbedrag voor het jaar 2005 moet worden toegekend, kan alleen slagen indien sprake is van een kennelijke fout in de verzamelaanvraag als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004.

5.4 Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een kennelijke fout hanteert verweerder als uitgangspunt het werkdocument AGR 49533/2002 van de Europese Commissie. Het College heeft in vaste jurisprudentie uitgesproken dit aanvaardbaar te achten.

Van een kennelijke fout kan over het algemeen alleen worden gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen.

5.5 Naar het oordeel van het College heeft verweerder niet kunnen vaststellen dat appellant ten onrechte heeft aangekruist dat hij niet voor het extensiveringsbedrag in aanmerking wilde komen. Hierbij komt dat appellant ook de overige vragen die ingevuld moeten worden indien de aanvrager voor het extensiveringsbedrag in aanmerking wil komen, niet heeft ingevuld. Uit het feit dat appellant in zijn aanvraag een zeer groot areaal als voederareaal heeft opgegeven, heeft verweerder evenmin kunnen vaststellen dat appellant voor het extensiveringsbedrag in aanmerking wilde komen, omdat dit voederareaal nodig was in verband met zijn aanvragen om stierenpremie en zoogkoeienpremie.

Dat appellant in het verleden het extensiveringsbedrag heeft aangevraagd en ontvangen en dat het aanvragen van het extensiveringsbedrag normaal nooit negatieve gevolgen kan hebben, zoals appellant heeft gesteld, betekent niet dat verweerder, in weerwil van de aanvraag, had moeten begrijpen dat appellant ook voor 2005 voor het extensiveringsbedrag in aanmerking wilde komen.

De conclusie is dat er in het onderhavige geval geen sprake is van een kennelijke fout en dat verweerder terecht heeft geweigerd aan appellant alsnog het extensiveringsbedrag toe te kennen.

5.6 Voorzover appellant meent dat verweerder bij hem had moeten navragen of hij inderdaad niet voor het extensiveringsbedrag in aanmerking wilde komen, overweegt het College dat er geen grondslag voor een dergelijke verplichting voor verweerder is aan te wijzen.

5.7 Dat verweerder meerdere malen heeft aangegeven dat de medewerkers van de Dienst Regelingen klant- c.q. boervriendelijker en ondersteunend moeten gaan werken, zoals appellant stelt, kan er niet toe leiden dat verweerder in strijd met de geldende regels aan appellant het extensiveringsbedrag had moeten toekennen.

5.8 Het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel kan reeds niet slagen nu dit tardief en niet onderbouwd is.

5.9 Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Leliveld als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2008.

w.g. E.J.M. Heijs w.g. C.M. Leliveld