Regeling GLB-inkomenssteun
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 07/319 21 februari 2008
5134 Regeling GLB-inkomenssteun
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B, te C, appellante,
gemachtigde: W.Wiersma, bedrijfsadviseur te Eagum,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. D. Özdemir, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 9 mei 2007, bij het College binnengekomen op 10 mei 2007, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 29 maart 2007.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 april 2006 ingevolge de Regeling GLB-inkomenssteun inzake appellantes aanvragen om runderpremies over het jaar 2005.
Bij brief van 24 augustus 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 7 februari 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen hun standpunt bij monde van hun gemachtigden hebben uiteengezet. Namens appellante was tevens A aanwezig.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt, voorzover hier van belang:
" Artikel 123
Speciale premie
1. Aan landbouwers die op hun bedrijf mannelijke runderen houden, kan op aanvraag een speciale premie worden verleend. Deze premie wordt per kalenderjaar en per bedrijf binnen de grenzen van de regionale maxima verleend voor ten hoogste 90 dieren van elke in lid 2 en in lid 4 bedoelde leeftijdstranche.
(…)
Artikel 131
Veebezetting
1. In geval van toepassing van artikel 71 wordt het totale aantal dieren waarvoor de speciale premie en de zoogkoeienpremie kan worden verkregen, begrensd door de toepassing van een veebezettingsgetal van twee grootvee-eenheden (GVE) per hectare per kalenderjaar. Het veebezettingsgetal bedraagt per 1 januari 2003 1,8 GVE. Het veebezettingsgetal geeft de verhouding weer tussen het aantal GVE en het areaal van het bedrijf dat voor de voedering van de dieren van hetzelfde bedrijf wordt gebruikt. Een landbouwer wordt echter vrijgesteld van de toepassing van het veebezettingsgetal wanneer het aantal dieren op zijn bedrijf dat in aanmerking moet worden genomen voor de bepaling van het veebezettingsgetal, niet groter is dan 15 GVE.
2. Het veebezettingsgetal van het bedrijf wordt vastgesteld op grond van:
a) de aantallen mannelijke runderen (…) waarvoor premieaanvragen zijn ingediend, en het aantal melkkoeien dat nodig is voor de productie van de aan de landbouwer toegekende totale referentiehoeveelheid melk. Voor de omrekening van het aldus verkregen aantal dieren in GVE wordt gebruik gemaakt van de volgende omrekeningstabel,
(…)
Mannelijke runderen en vaarzen van zes maanden tot 24 maanden 0,6 GVE
(…)
b) het voederareaal: de oppervlakte van het bedrijf die gedurende het hele kalenderjaar voor de rundveehouderij (…) beschikbaar is. (…) "
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt, voorzover hier van belang:
" Titel II
Steunaanvragen
Hoofdstuk I De verzamelaanvraag
Artikel 11
Uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag
1. (…)
Een landbouwer die geen steun aanvraagt in het kader van welke van de oppervlaktegebonden steunregelingen dan ook, maar steun aanvraagt in het kader van een andere in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 genoemde steunregeling, moet in het geval dat hij beschikt over landbouwgrond (…) een verzamelaanvraag indienen en de betrokken oppervlakten daarin opgeven (…).
2. De verzamelaanvraag wordt ingediend uiterlijk op een door de lidstaten vast te stellen datum die niet later is dan 15 mei. (…)
(…)
Hoofdstuk II Steunaanvragen voor dieren
(…)
Hoofdstuk IV Gemeenschappelijke bepalingen
(…)
Artikel 21
Te late indiening
1. (…)
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.
2. (…)
3. Wat voederarealen betreft, komt de uit een te late indiening van de verzamelaanvraag voortvloeiende verlaging bovenop alle andere verlagingen die gelden bij te late indiening van aanvragen om de in de artikelen 131 en 132 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde steunbedragen. "
Tot de in bijlage I van Verordening (EG) nr. 1782/2003 genoemde steunregelingen, naar welke bijlage in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 796/2004 wordt verwezen, behoort onder meer de speciale premie (hierna: stierenpremie).
De Regeling GLB-inkomenssteun luidde, voorzover en ten tijde hier van belang:
" Artikel 56
1. Ter zake van het gedurende de desbetreffende aanhoudperiode op hun bedrijf aanhouden van een zoogkoe, stier, os, onderscheidenlijk ooi, wordt jaarlijks op daartoe strekkende aanvraag, na afloop van het betrokken verkoopseizoen, overeenkomstig de bepalingen van deze regeling en de verordeningen 1782/2003 en (…) 1973/2004 aan landbouwers premie verstrekt.
(…)
Artikel 61
1. De landbouwer die een premieaanvraag indient, is verplicht de tot zijn bedrijf behorende grond aan te geven.
2. Daartoe maakt hij gebruik van de verzamelaanvraag, bedoeld in artikel 105, met inachtneming van de daarvoor vastgestelde procedure.
Artikel 94
1. Een premie wordt de landbouwer slechts verleend:
a. tot het voor het bedrijf van de landbouwer ingevolge artikel 131, eerste lid, van verordening 1782/2003 geldende maximum veebezettingsgetal;
Artikel 105
(…)
3. De verzamelaanvraag wordt in de periode van 1 april tot en met 15 mei ingediend bij DR. "
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft op 25 februari 2005 en 22 december 2005 stierenpremie aangevraagd voor respectievelijk 133 en 151 mannelijke runderen in de leeftijdscategorie 7-24 maanden.
- Bij besluit van 25 april 2006 heeft verweerder op deze aanvragen beslist en aan appellante voor 15 GVE stierenpremie verleend.
- Tegen dit besluit heeft appellante tijdig bezwaar gemaakt.
- Op 26 februari 2007 is appellante telefonisch over haar bezwaar gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder appellantes bezwaar ongegrond verklaard en hiertoe het volgende overwogen:
" (…)
De verzamelaanvraag wordt uiterlijk ingediend op 15 mei (artikel 11, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004). Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen (artikel 21, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004).
De verzamelaanvraag had uiterlijk op 13 juni 2005 moeten worden ingediend. De namens u in bezwaar alsnog overgelegde verzamelaanvraag, gedagtekend 10 mei 2005, was door mij niet eerder ontvangen. Evenmin is uit het namens u overgelegde stuk of anderszins gebleken dat u die aanvraag eerder had ingediend. Hieruit wordt geconcludeerd dat u de verzamelaanvraag na 13 juni 2005, op 22 maart 2007, hebt ingediend. Het is voor uw risico dat wij de betreffende aanvraag niet tijdig hebben ontvangen. De door u in bezwaar opgegeven landbouwgrond is dan ook terecht niet meegenomen in de beslissing van 25 april 2006.
Op grond van het bovenstaande dient dan ook te worden geconcludeerd dat terecht is uitgegaan van een veebezettingsruimte van 15 GVE. "
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft, samengevat, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Zij heeft haar verzamelaanvraag 2005 verstuurd op 10 mei 2005. Een kopie van deze verzamelaanvraag is in het bezit van verweerder. De verzamelaanvraag is gezamenlijk ingevuld met de adviseur van appellante, de heer D, werkzaam bij E. De heer D is gaarne bereid te verklaren dat hij de verzamelaanvraag mede heeft ingevuld. Door verweerder wordt gesteld dat de betreffende verzamelaanvraag nooit is ontvangen. Natuurlijk is het appellantes taak om een ontvangstbevestiging af te wachten en bij het uitblijven hiervan actie te ondernemen. Deze actie om te reageren is door haar helaas niet ondernomen. Excuus hiervoor is eigenlijk alleen maar de grote drukte ieder jaar in mei op een agrarisch bedrijf (gras maaien, inkuilen, grond zaaiklaar maken en maïs zaaien). Wanneer appellante eindelijk de verzamelaanvraag heeft ingevuld en op de post gedaan, is ze blij dat het voor het komende jaar weer is afgehandeld.
Dat een verzamelaanvraag weg kan raken bij de post of op een groot kantoor als van verweerder is voor appellante te begrijpen. Wat voor haar niet te bevatten is, is de wel zeer grote sanctie welke uit het besluit voortvloeit. Deze sanctie,
€ 31.564,--, betekent voor haar een jaarinkomen. Daar komt bij dat zij in 2005 wel degelijk voederareaal heeft gehad.
5. De beoordeling van het geschil
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat verweerder appellantes verzamelaanvraag 2005 pas op 22 maart 2007 heeft ontvangen. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder haar verzamelaanvraag 2005 eerder heeft ontvangen. De enkele stelling dat zij op 10 mei 2005 haar verzamelaanvraag heeft verstuurd, is onvoldoende. Het College moet er dan ook van uit gaan dat appellante haar aanvraag te laat heeft ingediend.
De te late indiening van de verzamelaanvraag brengt ingevolge artikel 21, eerste en derde lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 in verbinding met artikel 131, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 mee dat voor appellante voor het jaar 2005 geen voederareaal kon worden geregistreerd en dat aan haar voor dit jaar voor slechts 15 GVE stierenpremie kon worden verleend.
Dat appellante, zoals zij heeft gesteld, feitelijk wel over voederareaal beschikte, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het tijdig opgeven van voederareaal is immers een vereiste om hiermee bij de berekening van stierenpremie rekening te kunnen houden.
Dat appellante door verweerders besluit veel premie is misgelopen, kan evenmin tot een ander oordeel leiden. Het stond verweerder, gelet op de toepasselijke regelgeving, niet vrij aan appellante voor meer dan 15 GVE stierenpremie te verlenen. Het gevolg van de te late indiening van de verzamelaanvraag 2005 komt voor rekening en risico van appellante.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Er is geen grond voor een proceskostenveroordeling.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Leliveld als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2008.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. C.M. Leliveld