Zaaizaad- en plantgoedwet 2005
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Enkelvoudige kamer voor spoedeisende zaken
AWB 08/147 20 maart 2008
11050 Zaaizaad- en plantgoedwet 2005
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:
A, te B, gemeente C, verzoeker,
gemachtigde: mr. W.M. Bijlo, advocaat te Middelharnis,
tegen
de Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor Zaaizaad en Pootgoed van Landbouwgewassen (NAK), verweerster,
gemachtigde: mr. A.S.H. Kroon, werkzaam bij verweerster.
1. De procedure
Bij besluit van 29 januari 2008 heeft verweerster de registratie van (het bedrijf van) verzoeker ten aanzien van de opslag en bewerking van pootaardappelen met ingang van 1 februari 2008 voor een periode van maximaal tweemaal drie jaar doorgehaald, onder bepaling dat de tweede periode van drie jaar voorwaardelijk is en afhankelijk van de bevindingen gedurende de eerste drie jaar.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bij brief van 13 februari 2008 bezwaar gemaakt en zich bij brief van 14 februari 2008 tot de voorzieningenrechter van het College gewend met het verzoek het besluit van 29 januari 2008 bij wege van voorlopige voorziening te schorsen.
Nadat verweerster bij brief van 25 februari 2008 op het verzoek heeft gereageerd en op de zaak betrekking hebbende stukken heeft ingezonden, heeft verzoeker op 10 maart 2008 nadere stukken ingezonden, waaronder een op zijn verzoek door de beëdigd taxateur M. van den Heuvel opgesteld rapport.
Op 13 maart 2008 heeft de voorzieningenrechter de zaak ter zitting onderzocht.
Aldaar hebben verzoeker en verweerster hun standpunten bij monde van hun gemachtigden nader toegelicht.
Voorts waren ter zitting aanwezig A en zijn zoons D en E.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 (hierna: de wet) luidt voorzover hier van belang als volgt:
"Artikel 42
1. Het is leveranciers verboden teeltmateriaal van door Onze Minister aangewezen gewassen in de handel te brengen zonder daartoe strekkende erkenning of registratie door een keuringsinstelling.
2. Een erkenning of registratie is slechts geldig voor een daarbij genoemde periode voor de daarbij genoemde handelingen met betrekking tot teeltmateriaal van daarbij genoemde gewassen.
(…)
Artikel 43
1. Een erkenning of registratie als bedoeld in artikel 42 wordt op verzoek verleend, (…) indien is voldaan aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde eisen.
2. De in het eerste lid bedoelde eisen kunnen onder meer betrekking hebben op:
a. de technische inrichting van het bedrijf;
b. het productieproces en de opslag;
c. documentatie met betrekking tot het productieproces, de opslag of de aflevering en
d. voorzieningen ten behoeve van het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.
Artikel 45
Een erkenning of registratie als bedoeld in artikel 42 kan door de keuringsinstelling worden geschorst, ingetrokken dan wel doorgehaald, indien:
a. (…)
b. niet meer aan de in artikel 43 bedoelde eisen wordt voldaan, nadat de houder van de erkenning of de registratie een redelijke termijn tot aanpassing is gegeven.
Artikel 47
1. De keuringsinstelling draagt er zorg voor dat teeltmateriaal dat niet aan de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde eisen voldoet, uit de handel wordt genomen. Hiertoe verplicht de keuringsinstelling de overtreder schriftelijk om binnen een door haar te bepalen termijn ondeugdelijk teeltmateriaal uit de handel te nemen, op te slaan of vernietigen."
De algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 43 van de wet is het Besluit verhandeling teeltmateriaal (hierna: Besluit).
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, juncto artikel 1, eerste lid, aanhef en onder p, van het Besluit is verweerster aangewezen als keuringsinstantie die is belast met de keuring van tot de landbouwgewassen behorende pootaardappelen, en de registratie van leveranciers daarvan.
Op grond van artikel 3 van het Besluit is het in de handel brengen van teeltmateriaal van onder meer landbouwgewassen slechts toegestaan indien is voldaan aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen inzake de verhandeling en kwaliteit van teeltmateriaal.
Deze ministeriële regeling is de Regeling verhandeling teeltmateriaal (hierna: Regeling), waarbij (in artikel 2) landbouwgewassen zijn aangewezen als gewassen, waarvan het op grond van artikel 42, eerste lid, van de wet verboden is deze in de handel te brengen zonder - voorzover hier van belang - een daartoe strekkende registratie. Voorts is in de Regeling bepaald dat de keuringsinstelling een register beheert waarin de leverancier wordt ingeschreven (artikel 7) en welke gegevens in dat register worden opgenomen (artikel 8).
Hoofdstuk 4, § 6, van de Regeling (de artikelen 58 tot en met 69) bevat nadere regels met betrekking tot het in de handel brengen van pootaardappelen. Artikel 63, eerste lid, Regeling bepaalt dat pootaardappelen slechts in de handel worden gebracht als zij door verweerster zijn goedgekeurd. In artikel 67, eerste lid, van de Regeling is voor zover hier van belang bepaald dat (poot)aardappelen in alle productiestadia gescheiden worden gehouden. Op grond van het derde lid van dit artikel is het samenvoegen van partijen toegestaan onder de voorwaarde dat deze van de zelfde leverancier afkomstig zijn en de partij een uniform uiterlijk heeft.
2.2 Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
- Verzoeker is teler en leverancier van pootaardappelen en als zodanig op zijn naam onder (teler)nummer 11285 bij verweerster geregistreerd.
- Bij brief van 20 november 1998 heeft verweerster verzoeker bericht dat in voorafgaande jaren was gebleken dat haar controle en toezicht op diens bedrijf in een aantal gevallen onvoldoende geëffectueerd kon worden en dat zij om die reden vanaf de datum van die brief strikt zou gaan toezien op de handhaving van haar - toenmalige - keuringsreglement.
- Naar aanleiding van geconstateerde overtredingen (met name niet toegestane vermenging van partijen aardappelen in de oogstjaren 1998 en 1999) heeft verweerster verzoeker op 9 oktober 2000 meegedeeld dat op grond van artikel 92, derde lid, van de destijds geldende Zaaizaad- en plantgoedwet is besloten de keuring van te bewerken pootaardappelen op zijn bedrijf voor drie jaren te schorsen. Dit besluit is in (administratief) beroep en hoger beroep in stand gebleven.
- In verband met die overtredingen heeft de toenmalige tuchtrechtcommissie van verweerster op 4 april 2001 aan verzoeker geldboetes opgelegd, die eveneens in (administratief) beroep en hoger beroep in stand zijn gebleven.
- Op 17 januari 2001 hebben verweerster, verzoeker en diens zaakwaarnemer een overeenkomst gesloten, waarbij is bepaald onder welke voorwaarden in afwijking van het besluit van 9 oktober 2000 de keuringen van verweerster op het bedrijf van verzoeker zouden worden hervat.
- Op 14 januari 2008 hebben A. Jousma en A. Bouma, onderscheidenlijk keurmeester en teamleider van verweerster, op het bedrijf van verzoeker een controle verricht met betrekking tot een partij pootaardappelen van het ras Picasso, volgens het daaraan gegeven telernummer 11284 afkomstig van het bedrijf van F (broer van verzoeker). Van de tot die partij behorende aardappelen in de maat 55-65 zijn drie zakken van elk 25 kg beoordeeld.
- Blijkens een door Bouma voornoemd op 15 januari 2008 opgemaakt verslag kwamen daarin veel aardappelen met groeischeuren en (de schimmelaandoening) rhizoctonia voor. Volgens dit verslag kwamen dergelijke aardappelen niet voor in de bruto partij van F, maar wel in de partij Picasso van verzoeker.
- Het verslag van 15 januari 2008 vermeldt voorts:
"Teler A (11285) gaf op aandringen van ons aan dat hij in ieder geval 6 aardappelkisten 55/65 door deze partij van zijn broer heeft vermengd.
Het mengen van twee telernummers is niet toegestaan. Ook de aard van het vermengen en de manier waarop dit heeft plaatsgevonden heeft ons doen besluiten dat alle gereedstaande Picasso zijn afgekeurd en dat het bedrijf geen activiteiten mag uitvoeren in de bewerking van aardappelen tot nader bericht van de NAK. Deze laatste maatregel is ook opgelegd in verband met eerder opgelegde sanctie van NAK op dit bedrijf."
- Bij brief van 16 januari 2008 heeft verweerster verzoeker in kennis gesteld van haar voornemen diens registratie voor een periode van twee maal drie jaar door te halen en hem in de gelegenheid gesteld daarop zijn zienswijze naar voren te brengen.
- Op 24 januari 2008 heeft verzoeker zijn zienswijze mondeling naar voren gebracht.
- Vervolgens heeft verweerster het besluit van 29 januari 2008 genomen.
3. Het standpunt van verweerster
3.1 Verweerster heeft allereerst de vraag opgeworpen of verzoeker, die stelt dat hij zich (inmiddels) heeft teruggetrokken uit de (poot)aardappelbewerking op het bedrijf, wel in zijn verzoek kan worden ontvangen, waarbij verweerster van belang acht dat noch de maatschap van verzoeker en zijn zoon E noch die zoon, die volgens verzoeker - feitelijk - verantwoordelijk is voor het akkerbouwbedrijf, bezwaar heeft gemaakt en het verzoek heeft ingediend.
Voorts stelt verweerster dat verzoeker in ieder geval geen spoedeisend belang heeft bij de door hem gevraagde voorziening aangezien het besluit van 29 januari 2008 hem de mogelijkheden laat pootaardappelen te telen en consumptieaardappelen te sorteren en bewerken en verzoeker zijn bedrijfsmiddelen en arbeid op die manier kan inzetten.
Ook de overige bedrijfsactiviteiten, zoals de pluimveehouderij, kunnen gewoon doorgaan.
3.2 In het besluit van 29 januari 2008 heeft verweerster - zakelijk samengevat - overwogen dat de vermenging van eigen aardappelen met de partij van telernummer 11284 gelet op de daarbij vermelde omstandigheden van het geval niet kan berusten op een vergissing.
Voorts is in dit besluit gesteld dat de opgelegde maatregel mede is gebaseerd op hetgeen zich ten aanzien van de keuring van pootgoed in eerdere jaren op het bedrijf van verzoeker heeft afgespeeld. Verweerster stelt dat de redelijke termijn tot aanpassing als bedoeld in artikel 45, aanhef en onder b, van de wet gezien de maatregelen die zij sinds 1998 ten aanzien van het bedrijf van verzoeker heeft genomen, is verstreken en dat de mogelijkheden tot aanpassing zijn uitgeput.
3.3 In aanvulling op het thans in bezwaar bestreden besluit heeft verweerster in haar reactie van 25 februari 2008 en ter zitting toegevoegd dat objectief vaststaat dat verzoeker in strijd met de wet heeft gehandeld en daarbij nogmaals uiteengezet dat en waarom naar haar opvatting bij de vermenging van eigen pootaardappelen met de partij pootaardappelen van teler 11284 geen sprake kan zijn geweest van een vergissing.
Hierbij heeft verweerster benadrukt dat verzoeker pas na aandringen van de teamleider en de keurmeester van de gestelde vergissing melding heeft gemaakt.
Voorts heeft verweerster haar standpunt dat gelet op de incidenten in het verleden thans niet - wederom - een redelijke termijn tot aanpassing behoeft te worden gegeven, gehandhaafd. Bovendien stelt verweerster dat in dit geval een aanpassing als bedoeld in artikel 45, aanhef en onder b, van de wet praktisch gezien niet mogelijk is, aangezien de door verzoeker erkende vermenging van zijn eigen aardappelen met de goedgekeurde aardappelen van teler 11284 niet ongedaan kan worden gemaakt.
Subsidiair stelt verweerster dat indien artikel 45, aanhef en onder b, van de wet niet de mogelijkheid biedt om van het stellen van een aanpassingstermijn af te zien, het gelet op genoemde voorgeschiedenis redelijk is die termijn in dit geval op nul dagen te stellen.
4. Het standpunt van verzoeker
4.1 Verzoeker stelt dat hij bezig is zijn bedrijf over te dragen aan zijn zoons en dat zijn zoon E die tot 7 januari 2008 de pootaardappelen had verwerkt en opgezakt, vanaf die datum de andere zoon heeft geholpen in de pluimveehouderij. Om die reden is verzoeker verder gegaan met het opzakken van de Picasso pootaardappelen van teler nummer 11284, namelijk met de aardappelen in maat 55/65. Hierbij heeft hij na enige tijd per ongeluk circa zes kisten van zijn eigen Picasso pootaardappelen, die overigens evenals de partij van teler nummer 11284 op het veld was goedgekeurd maar, anders dan die partij, nog niet was gelezen, gepakt en opgezakt.
Verzoeker lijdt door de door hem begane vergissing een schade van € 12.500,-, aangezien de onderhavige partij pootgoed volledig is afgekeurd terwijl verzoeker deze wel moet betalen. Dit duidt er al op dat de vermenging niet bewust heeft plaatsgevonden.
Hierbij komt, aldus verzoeker, dat de door hem begane vergissing hoe dan ook door verweerster zou zijn ontdekt. Ook om die reden kan van opzettelijke vermenging geen sprake zijn.
4.2 Anders dan verweerster stelt, dient verzoeker in zijn onderhavige verzoek te worden ontvangen, aangezien hij wel degelijk belanghebbende is bij de doorhaling.
Verzoeker merkt in dit kader bovendien op dat één van zijn zoons reeds in het verleden aan verweerster heeft verzocht de pootaardappelteelt (mede) op zijn naam te laten registreren, maar dat verweerster dat heeft geweigerd.
Verzoeker stelt voorts dat hij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening.
Het bedrijf is op dit moment voor circa 50% van de omzet afhankelijk van de werkzaamheden met betrekking tot de pootaardappelen en het is niet zonder meer mogelijk de daarvoor aanwezige voorzieningen te gebruiken voor consumptieaardappelen. Weliswaar is het verzoeker niet verboden zelf pootaardappelen te telen, waarmee overigens eind april/begin mei een aanvang moet worden gemaakt, maar hij zal door het bestreden besluit voor de verwerking daarvan zijn aangewezen op het inhuren van een ander - geregistreerd - bedrijf, waardoor die teelt niet langer lonend zal zijn.
4.3 Naar de opvatting van verzoeker was verweerster gelet op het bepaalde in artikel 45, aanhef en onder b, van de wet niet bevoegd tot doorhaling van zijn registratie over te gaan, aangezien zij hem op grond van dat artikelonderdeel eerst een redelijke aanpassingstermijn had moeten gunnen, hetgeen niet is gebeurd.
Verzoeker wijst erop dat de oude Zaaizaad- en plantgoedwet niet een vergelijkbare bepaling kende en stelt dat (om die reden) van het stellen van een dergelijke termijn in het verleden geen sprake is geweest, ook niet in de in januari 2001 met verweerster gesloten overeenkomst. Voorts voorziet de huidige wet niet in een mogelijkheid om in het geval van recidive van het stellen van een termijn af te zien. Hierbij komt dat in het strafrecht slechts bij opzetdelicten met recidive rekening wordt gehouden, waarbij dan een termijn van vijf jaar geldt. In dit geval is sedert de in het verleden geconstateerde tekortkomingen en het sluiten van de overeenkomst een aanmerkelijk langere periode verstreken.
Subsidiair stelt verzoeker dat de opgelegde sanctie onevenredig is, temeer nu deze feitelijk zijn zoon E treft aangezien het bedrijf sinds 2006 in maatschapsverband wordt geëxploiteerd en de werkzaamheden met betrekking tot het pootgoed vooral door deze zoon worden verricht.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 Awb juncto artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij het College, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.2 Daargelaten of doorhaling van een registratie als tijdelijke maatregel kan plaatsvinden, stelt de voorzieningenrechter voorop dat het besluit van 29 januari 2008 is gericht tot verzoeker, die voordien onder zijn eigen naam als leverancier van pootaardappelen bij verweerster was geregistreerd. Reeds om die reden kan het standpunt van verweerster met betrekking tot de ontvankelijkheid van verzoeker niet worden gevolgd.
5.3 Ten aanzien van het gestelde spoedeisend belang overweegt de voorzieningenrechter dat dit uitsluitend betrekking heeft op de schade die verzoeker stelt tengevolge van de doorhaling van zijn registratie in zijn bedrijfsvoering te lijden, derhalve een financieel belang. Een zodanig belang vormt naar vaste jurisprudentie op zich geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Het staat verzoeker immers vrij financiële compensatie van verweerster te vorderen indien het besluit in bezwaar niet zou worden gehandhaafd dan wel indien dit besluit in bezwaar zou worden gehandhaafd en uiteindelijk na beoordeling door het College onrechtmatig zou blijken te zijn.
Het treffen van een voorlopige voorziening zal echter wel aan de orde kunnen komen indien het financiële belang, gelet op bijvoorbeeld de activiteiten en/of de vermogenspositie van verzoeker, zodanig zwaarwegend is, dat op korte termijn zijn continuïteit wordt bedreigd. Hetgeen in dit verband door verzoeker is aangevoerd heeft de voorzieningenrechter er niet van overtuigd dat daarvan sprake is.
5.4 Niettemin kan aanleiding bestaan tot het treffen van een voorlopige voorziening indien - ook zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht - zeer ernstig dient te worden betwijfeld of het door verweerster ingenomen standpunt juist is en, indien het besluit in bezwaar wordt gehandhaafd, die beslissing op bezwaar in de bodemprocedure in stand zal blijven.
5.4.1 Tussen partijen is niet in geschil dat zich in de op 14 januari 2008 op het bedrijf van verzoeker gecontroleerde partij (Picasso) pootaardappelen in de maat 55/65 van teler 11285, aardappelen met groeischeuren en (de schimmelaandoening) rhizoctonia bevonden die niet tot deze partij behoorden, maar (Picasso) pootaardappelen van verzoeker betroffen.
Daarmee staat vast dat verzoeker niet heeft voldaan aan artikel 67, eerste lid, van de Regeling, terwijl de uitzondering van het derde lid van dat artikel zich reeds omdat het geen partijen pootaardappelen van dezelfde leverancier betrof, niet voordeed.
Derhalve staat eveneens vast dat ten tijde van die controle door verzoeker niet (meer) aan de in artikel 43 van de wet bedoelde eisen werd voldaan. De stelling van verzoeker dat de geconstateerde vermenging van de partijen aardappelen het gevolg is van een vergissing kan daar, wat daar overigens van zij, niet aan afdoen.
5.4.2 Ingevolge het bepaalde in artikel 45, aanhef, en onder b, van de wet kan verweerster in een dergelijk geval tot doorhaling van de registratie overgaan "nadat de houder van de (…) registratie een redelijke termijn tot aanpassing is gegeven".
In dit artikel is niet voorzien in een uitzondering op de gehoudenheid van verweerster om een redelijke aanpassingstermijn te geven. Naar aanvankelijk oordeel komt verweerster dan ook niet de bevoegdheid toe daarvan in het onderhavige geval af te zien.
Vaststaat dat de met ingang van 1 februari 2006 ingetrokken Zaaizaad- en plantgoedwet niet een met artikel 45, aanhef, en onder b, van de wet vergelijkbare bepaling kende.
Reeds om die reden moet ernstig worden betwijfeld of verweerster aan verzoeker onder vigeur van die wet een redelijke aanpassingstermijn in de zin van de huidige wet heeft gegeven. Hierbij komt dat ook feitelijk, zoals namens verzoeker terecht is betoogd, noch bij verweersters besluit van 9 oktober 2000 noch in de naar aanleiding daarvan in januari 2001 gesloten overeenkomst een redelijke aanpassingstermijn aan verzoeker is verleend.
Overigens merkt de voorzieningenrechter in dit verband nog op dat het er op zijn minst de schijn van heeft dat verweerster bij het besluit van 29 januari 2008 het bepaalde in artikel 92, derde lid, van de oude wet voor ogen heeft gehad.
Voorts volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter uit het bepaalde in artikel 45, aanhef, en onder b, van de wet dat verweerster pas ná de constatering dat niet (meer) aan in artikel 43 bedoelde eisen wordt voldaan, bevoegd is tot het treffen van de daarbij genoemde maatregelen, met dien verstande dat van die bevoegdheid pas gebruik kan worden gemaakt nadat aan de houder van een registratie een redelijke aanpassingstermijn is verleend. Aangezien aan het besluit van 29 januari 2008 de ten tijde van de controle van 14 januari 2008 geconstateerde overtreding ten grondslag ligt, kan ook om die reden het standpunt van verweerster dat met in het verleden getroffen maatregelen aan het bepaalde in artikel 45, aanhef, en onder b, van de wet zou zijn voldaan, niet als juist worden aanvaard.
5.4.3 Namens verweerster is voorts nog gesteld dat het stellen van een redelijke aanpassingstermijn in dit geval niet mogelijk was aangezien de bij de controle geconstateerde vermenging van de partijen pootaardappelen niet meer ongedaan kon worden gemaakt, en - subsidiair - dat het gelet op de voorgeschiedenis in dit geval redelijk is de aanpassingstermijn op nul dagen te stellen.
De voorzieningenrechter wijst er in dit verband op dat blijkens de memorie van toelichting bij het voorstel dat heeft geleid tot de wet uitdrukkelijk is gekozen voor een ander systeem van handhaving dan onder vigeur van de Zaaizaad- en plantgoedwet en - onder afschaffing van het tuchtrecht - is gekozen is voor een combinatie van bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving, waarbij strafrechtelijke handhaving vooral aan de orde zal zijn in situaties waarin het niet meer mogelijk is een overtreding ongedaan te maken of de schade als gevolg daarvan te beperken (Kamerstukken II, 29 650, nr. 3, o.m. blz. 48/49).
In dit geval staat echter vast dat de op 14 januari 2008 op het bedrijf van verzoeker gecontroleerde partij pootaardappelen van teler 11284, naar de voorzieningenrechter aanneemt op grond van het bepaalde in artikel 47 van de wet, (als teeltmateriaal) is afgekeurd en uit de handel is genomen. Reeds om die reden is van een overtreding met onomkeerbare gevolgen geen sprake. Doch zelfs indien dit anders zou zijn, zij er nogmaals op gewezen dat artikel 45 van de wet nu eenmaal niet voorziet in een uitzondering op verweersters gehoudenheid tot het stellen van een redelijke aanpassingstermijn.
Dat onder de omstandigheden van het geval, waarbij verweerster kennelijk het oog heeft op recidive aan de zijde van verzoeker, de redelijke termijn op nihil zou kunnen worden gesteld, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin als juist worden aanvaard, aangezien dit feitelijk zou neerkomen op het aanvaarden van een uitzondering als hiervoor bedoeld.
5.5 De conclusie van het vorenstaande is dat het besluit van 29 januari 2008 onrechtmatig is en derhalve, indien het in bezwaar zou worden gehandhaafd, voor vernietiging in aanmerking zou komen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toewijzen in voege als na te melden.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerster te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van verzoeker, zijnde de kosten van aan hem in verband met de behandeling van zijn verzoek verleende rechtsbijstand. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 622,--, bestaande uit 1 punt (ter waarde van
€ 322,--) voor het opstellen van het verzoek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met bepaling van het gewicht op gemiddeld.
Derhalve wordt als volgt beslist.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe;
- schorst het besluit van verweerster van 29 januari 2008 totdat op het bezwaar van verzoeker zal zijn beslist;
- veroordeelt verweerster in de kosten van deze procedure aan de zijde van verzoeker, vastgesteld op € 644,-- (zegge:
zeshonderdvierenveertig euro);
- bepaalt dat verweerster het door verzoeker betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,- (zegge: honderddrieënveertig euro)
vergoedt.
Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham, in tegenwoordigheid van mr. A. Bruining als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2008.
w.g. M.A. van der Ham w.g. A. Bruining