Elektriciteitswet 1998
Algemene uitvoeringsregeling milieukwaliteit elektriciteitsproductie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 07/250 8 april 2008
18051 Elektriciteitswet 1998
Algemene uitvoeringsregeling milieukwaliteit elektriciteitsproductie
Uitspraak in de zaak van:
V.O.F Warmte/Kracht Maastricht Mill, te Maastricht, appellante,
gemachtigde: mr. P.J.G. Poels, advocaat te Nijmegen,
tegen
TenneT TSO B.V., verweerster,
gemachtigde: mr. M.W. Engelen, werkzaam bij EnerQ B.V. te Arnhem.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2006 heeft verweerster voor het jaar 2004 de subsidie vastgesteld als bedoeld in artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998 met betrekking tot een warmtekrachtkoppelingsinstallatie van appellante.
Bij besluit van 9 maart 2007, verzonden 13 maart 2007, heeft verweerster het hiertegen gericht bezwaar wegens overschrijding van de termijn niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 17 april 2007, bij het College per fax binnengekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 4 juli 2007 heeft verweerster een verweerschrift ingediend.
Op 21 februari 2008 heeft appellante nadere stukken overgelegd.
Op 5 maart 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden van partijen hun standpunten hebben toegelicht. Namens appellante zijn tevens verschenen A, B en C.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 In geschil is of verweerster het bezwaar wegens termijnoverschrijding terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Appellante heeft aangevoerd dat zij het besluit van 29 maart 2006 nooit heeft ontvangen en dat zij eerst door een telefoongesprek met een medewerker van EnerQ B.V. op 29 augustus 2006 op de hoogte is geraakt van het bestaan van dit besluit. Nadat zij het besluit op dezelfde dag per fax had ontvangen, heeft zij per fax op 4 september 2006 daartegen bezwaar gemaakt.
2.2 Artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:7 in verbinding met artikel 6:8, eerste lid, Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift 6 weken en vangt de termijn aan met ingang van de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:9 Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Gelet op de overgelegde computeruitdraai uit het postregistratiesysteem van verweerster, de beschrijving van de wijze van postverzending en de daaromtrent door verweerster gegeven toelichting ter zitting, gaat het College ervan uit dat het besluit op 29 maart 2006 is verzonden. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen dit besluit is derhalve aangevangen op 30 maart 2006 en geëindigd op 10 mei 2006. Nu vaststaat dat appellante niet eerder dan op 4 september 2006 bezwaar heeft gemaakt, is geen sprake van een tijdig ingediend bezwaarschrift als bedoeld in artikel 6:9 Awb.
2.3 Op grond van artikel 6:11 Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Het College overweegt dienaangaande het volgende.
Gelet op hetgeen appellante naar voren heeft gebracht omtrent haar aanhoudende - en tot 29 augustus 2006 vergeefse - pogingen om over de subsidievaststelling met een bij naam genoemde medewerker van EnerQ B.V. telefonisch in contact te komen en nu het College geen reden heeft om aan de verklaring van appellante te twijfelen, komt het College de stelling van appellante dat zij het besluit van 29 maart 2006 niet heeft ontvangen, niet ongeloofwaardig voor.
Derhalve ligt het op de weg van verweerster de ontvangst van het besluit door appellante aannemelijk te maken. Daarin is verweerster, die geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid het besluit aangetekend te verzenden of met een vorm van ontvangstbevestiging, niet geslaagd.
Nu appellante op 4 september 2006 bezwaar heeft gemaakt, nadat zij op 29 augustus 2006 op de hoogte was geraakt van het besluit van 29 maart 2006, kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellante in verzuim is geweest.
2.4 Het vorengaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit wegens strijd met artikel 6:11 Awb dient te worden vernietigd. Verweerster zal alsnog inhoudelijk op het bezwaar moeten beslissen.
2.5 Het College acht termen aanwezig om verweerster met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellante. Deze kosten worden op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,--, te weten 1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van het College, met wegingsfactor 1, ad € 322,-- per punt.
3. De beslissing
Het College
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerster op opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerster in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig
euro);
- bepaalt dat verweerster aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,-- (zegge:
tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. C.J. Borman, mr. F. Stuurop en mr. S.C. Stuldreher, in tegenwoordigheid van mr. I.C. Hof als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 april 2008.
w.g. C.J. Borman w.g. I.C. Hof