Wet op de Registeraccountants
Raad van tucht Amsterdam
College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 07/667 3 april 2008
20010 Wet op de Registeraccountants
Raad van tucht Amsterdam
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant van een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te Amsterdam (hierna: raad van tucht), gewezen op 1 augustus 2007, nummer R 598.
1. De procedure
Bij brief, verzonden op 1 augustus 2007, heeft de raad van tucht appellant afschrift toegezonden van evenvermelde beslissing, gegeven op een klacht, op 18 januari 2007 door appellant ingediend tegen C RA (hierna: betrokkene).
Bij een op 5 september 2007 ingediend beroepschrift heeft appellant tegen die beslissing beroep bij het College ingesteld.
De raad van tucht heeft bij brief van 10 september 2007 op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen aan de griffier van het College.
Op 21 februari 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij betrokkene is verschenen. Appellant heeft bericht dat hij niet aanwezig zou zijn.
2. De beslissing van de raad van tucht
Bij de bestreden tuchtbeslissing heeft de raad van tucht de klacht ongegrond verklaard.
Ter zake van de formulering van de klacht door de raad van tucht, de beoordeling van deze klacht en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden tuchtbeslissing, die in afschrift aan deze uitspraak gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd
3. De beoordeling van het beroep
3.1 Appellant heeft als grief aangevoerd dat de raad van tucht ten onrechte niet heeft geoordeeld dat de declaraties die betrokkene hem heeft toegezonden te hoog zijn.
Zoals het College eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 december 2001, AWB 00/391, www.rechtspraak.nl, LJN AD9053), kan in het kader van een tuchtrechtelijke procedure over de hoogte van declaraties alleen met vrucht worden geklaagd, indien de accountant bij het opstellen en indienen van declaraties zodanig in strijd met de van hem te verlangen zorgvuldigheid heeft gehandeld, dat daardoor de eer van de stand van registeraccountants is geschaad of anderszins is gehandeld in strijd met de Verordening Gedrags- en beroepsregels Registeraccountants 1994 (hierna: GBR-1994).
Het dossier bevat uitgebreide documentatie ten aanzien van de facturering door betrokkene. Daaruit blijkt niet dat betrokkene zodanig onzorgvuldig heeft gedeclareerd dat hij heeft gehandeld in strijd met de eer van de stand der registeraccountants als bedoeld in artikel 5 GBR-1994. Dat specifieke declaraties, naar appellant heeft betoogd, niet juist zouden zijn, kan daaraan gelet op voornoemde jurisprudentie niet afdoen. De grief slaagt daarom niet.
3.2 Appellant heeft in beroep voorts aangevoerd dat betrokkene tegen de nieuwe accountant van appellant zou hebben gezegd dat appellant eerst zijn nota's zou moeten betalen, alvorens betrokkene gegevens ten behoeve van appellant zou afgeven aan de nieuwe accountant. Het College is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat betrokkene de afgifte van gegevens daadwerkelijk afhankelijk heeft gesteld van betaling van onbetaalde nota's, zodat de grief reeds daarom geen doel treft.
3.3 Appellant heeft in beroep tot slot aan de orde gesteld dat er tekortkomingen waren in de aangiften inkomstenbelasting over 2003 en 2004, aangezien geen rekening was gehouden met zijn emigratie naar Duitsland.
Zoals betrokkene heeft gesteld hetgeen wordt ondersteund door de stukken en appellant niet heeft bestreden , heeft niet hij, maar een kantoorgenoot van hem de desbetreffende aangiften opgesteld. Deze kantoorgenoot is daarbij onder zijn eigen naam opgetreden en heeft gebruik gemaakt van briefpapier van D Belastingadviseurs B.V. (en niet van briefpapier van D Accountants B.V., voor welke vennootschap betrokkene werkzaam was). Ook overigens heeft de kantoorgenoot de aangiften niet onder leiding van betrokkene opgesteld. Aangezien dit klachtonderdeel geen betrekking heeft op een gedraging van betrokkene, slaagt de grief niet.
3.4 Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het beroep moet worden verworpen.
Na te melden beslissing op het beroep berust op Titel IIa van de Wet op de Registeraccountants.
4. De beslissing
Het College verwerpt het beroep.
Aldus gewezen door mr. M.A. Fierstra, mr. J.L.W. Aerts en mr. M. van Duuren, in tegenwoordigheid van mr. M.B.L. van der Weele, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 april 2008.
w.g. M.A. Fierstra w.g. M.B.L. van der Weele
RAAD VAN TUCHT VOOR REGISTERACCOUNTANTS EN ACCOUNTANTS-ADMINISTRATIECONSULENTEN TE AMSTERDAM
BESLISSING van 1 augustus 2007 in de zaak met nummer R 598 van
A,
wonende te B,
K L A G E R,.
t e g e n
C RA,
registeraccountant,
gevestigd te D,
B E T R O K K E N E.
1. Het verloop van de procedure
1.1 De Raad van Tucht heeft kennis genomen van de volgende, telkens aan de wederpartij bekende stukken:
a) het klaagschrift van 18 januari 2007;
b) de nadere toelichting op het klaagschrift van 5 februari 2007;
c) de door klager nader op 24 maart respectievelijk 20 april 2007 in het geding gebrachte producties;
d) het verweerschrift van 27 februari 2007;
e) de door betrokkene nader op 28 maart 2007 in het geding gebrachte producties;
f) de ter na te vermelden zitting overgelegde aantekeningen van klager.
1.2 De Raad van Tucht heeft de zaak behandeld ter openbare zitting van 14 mei 2007, alwaar zijn verschenen klager in persoon alsmede betrokkene in persoon, vergezeld van E.
1.3 Partijen hebben ter zitting hun standpunt toegelicht, wat klager betreft aan de hand van een aan de Raad van Tucht overgelegde pleitnota.
2. De vaststaande feiten
2.1 Betrokkene heeft verschillende werkzaamheden verricht ten behoeve van klager en hem daarvoor diverse facturen gezonden.
2.2 Klager heeft meer malen geklaagd omtrent de in rekening gebrachte werkzaamheden en de hoogte van declaraties.
2.3 Betrokkene heeft het merendeel van de declaraties die hij aan klager heeft gezonden, laten vervallen.
3. De klacht
De klacht houdt in dat betrokkene onzorgvuldig heeft gehandeld bij het declareren van verrichte werkzaamheden aan klager en bij het verzorgen van de belastingaangifte van klager, waardoor - naar de Raad van Tucht de klacht begrijpt - de eer van de stand der accountants is geschonden.
4. De gronden van de beslissing
4.1 Klager heeft - naar wel op zijn weg had gelegen - in geen enkel opzicht aannemelijk gemaakt dat betrokkene de werkzaamheden die hij heeft gefactureerd niet heeft verricht dan wel dat de voor die werkzaamheden in rekening gebrachte bedragen onjuist zijn berekend. Er kan integendeel worden aangenomen dat betrokkene onverplicht heeft afgezien van inning van een belangrijk deel van de in rekening gebrachte bedragen.
4.2 Ook overigens heeft klager niet aannemelijk gemaakt en is ook niet aannemelijk geworden dat sprake is (geweest) van onzorgvuldig handelen van betrokkene.
4.3 Aldus is de feitelijke grondslag van de klacht ondeugdelijk zodat deze reeds daarom ongegrond dient te worden verklaard.
5. De beslissing
De Raad van Tucht:
verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.H.M. Willems, voorzitter, drs. E.J.F.A. de Haas RA en H.G. Dix RA, leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. M.G.M. van Dijken-Eeuwijk, adjunct-secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van de Raad van Tucht van 1 augustus 2007.
_______________ _________________
adjunct-secretaris voorzitter