Boswet
College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 06/690 29 april 2008
11000 Boswet
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. D. Özkanli, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. Het procesverloop
Appellant heeft bij brief, gedateerd 9 september 2006, bij het College binnengekomen per fax op 8 september 2006, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 14 december 2005.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen de weigering ontheffing te verlenen van de verplichting ingevolge de Boswet tot het herbeplanten van een perceel ter grootte van 20 are, ongegrond verklaard.
Bij brief van 3 oktober 2006 heeft appellant de gronden van het beroep aangevuld.
Verweerder heeft op 16 november 2006 de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Op 3 januari 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 16 april 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant en verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, het woord hebben gevoerd.
2. Beoordeling van het geschil
2.1 Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge het bepaalde bij artikel 6:7 juncto artikel 6:8, eerste lid, Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken en vangt deze aan met ingang van de dag na die waarop een besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2.2 Het College stelt vast dat appellant – ruimschoots – buiten de in artikel 6:7 Awb genoemde termijn van zes weken beroep heeft ingesteld tegen de op 14 december 2005 verzonden beslissing op het bezwaar (hierna: het bestreden besluit). Op grond van artikel 6:11 Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.3 Appellant heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat de overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar is. Hij stelt in dit verband dat hij het bestreden besluit niet heeft ontvangen en daar eerst van op de hoogte is geraakt toen hij eind juli 2006 telefonisch contact heeft opgenomen met verweerder om te informeren naar de stand van zaken. Vervolgens heeft hij alsnog beroep ingesteld.
2.4 Ook indien moet worden aangenomen dat appellant pas eind juli 2006 kennis heeft genomen van het bestreden besluit, is naar het oordeel van het College geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 Awb. Hiertoe wordt het volgende overwogen. Appellant heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat hij op 27 juli 2006 telefonisch heeft vernomen dat zijn bezwaar ongegrond is verklaard en dat hij de volgende dag een afschrift van het bestreden besluit heeft ontvangen. Het was de verantwoordelijkheid van appellant om na kennisname van het bestreden besluit zo spoedig als redelijkerwijs van hem verlangd kon worden hiertegen beroep in te stellen. Appellant heeft dit niet gedaan. Hij heeft immers pas op 8 september 2006 beroep ingesteld.
2.5 Uit het vorenstaande volgt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenvergoeding met toepassing van artikel 8:75 Awb.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, mr. F. Stuurop en mr. S.C. Stuldreher, in tegenwoordigheid van mr. R. Hoepelman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 april 2008.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. R. Hoepelman