ECLI:NL:CBB:2008:BD2412
public
2015-11-11T11:36:34
2013-04-05
Raad voor de Rechtspraak
BD2412
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2008-05-09
AWB 04/114
Eerste aanleg - meervoudig
Eerste en enige aanleg
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2008:BD2412
public
2013-04-05T02:46:58
2008-05-26
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2008:BD2412 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 09-05-2008 / AWB 04/114

Regeling dierlijke EG-premies

College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 04/114 9 mei 2008

5125 Regeling dierlijke EG-premies

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant,

tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. M.W. Oomen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.

1. De procedure

Op 4 februari 2004 is ter griffie van het College een brief van 2 februari 2004 ontvangen van verweerder, waarbij deze ter behandeling heeft doorgezonden een aldaar op 27 januari 2004 ontvangen beroepschrift, dat is gericht tegen een besluit van verweerder van 17 december 2003.

Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 september 2002 waarbij een bedrag van € 5.727,03 is teruggevorderd aan slachtpremies die aan appellant waren toegekend op grond van de Regeling dierlijke EG-premies (hierna: de Regeling) over het jaar 2000.

Op 15 juni 2004 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Daarbij bevindt zich een besluit van 29 april 2004, waarbij verweerder het besluit van 17 december 2003 heeft herzien.

Op 24 juni 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 28 juni 2005 heeft het College partijen meegedeeld dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden in verband met de prejudiciële vragen die het College in de zaak Maatschap C-D (AWB 03/901) aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: Hof van Justitie) heeft gesteld.

Bij brief van 6 september 2005 heeft verweerder het College een besluit van 6 september 2005 doen toekomen waarbij de besluiten van 17 december 2003 en 29 april 2004 worden herzien.

Bij brief van 2 februari 2006 heeft verweerder het College een besluit van 1 februari 2006 doen toekomen waarbij het besluit van 6 september 2005 is gewijzigd.

Bij arrest van 24 mei 2007 (Maatschap C-D, C-45/05, Jur. blz. I-3997) heeft het Hof van Justitie op de vragen van het College geantwoord.

Bij brief van 20 juni 2007 heeft appellant op dit arrest gereageerd. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 31 augustus 2007 gereageerd.

Op 15 januari 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen hun standpunten hebben toegelicht. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad luidt, voorzover hier van belang:

" Artikel 7

1. Elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders:

- houdt een register bij,

- stelt, zodra het gecomputeriseerde gegevensbestand volledig operationeel is, de bevoegde autoriteit binnen een door de lidstaat vastgestelde termijn, die zich uitstrekt over drie tot zeven dagen, in kennis van alle verplaatsingen van en naar het bedrijf en van elke geboorte of sterfte van een dier op het bedrijf, samen met de data waarop een en ander heeft plaatsgevonden. (…) "

In de Verordening identificatie en registratie runderen 1998 van het Productschap Vee en Vlees (hierna: de Verordening) was ten tijde van belang onder meer het volgende bepaald:

" Artikel 12

1. De houder, met uitzondering van de vervoerder, is verplicht de in artikel 4, derde lid en de in artikel 7, eerste lid, tweede gedachtestreepje, van verordening 820/97 bedoelde gegevens (...) nauwkeurig en volledig in het register aan te tekenen.

(...)

Artikel 13

1. De houder, met uitzondering van de vervoerder, is verplicht binnen een periode van 3 werkdagen aan de dienst melding te doen van de in artikel 12, eerste lid, van deze verordening (...) bedoelde gegevens.

(...) "

Artikel 10 quater van Verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie van 23 december 1992 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen luidde ten tijde van belang:

" 1. Voor andere runderen dan die waarvoor het bepaalde in artikel 10 ter geldt, wordt, wanneer bij controles ter plaatse blijkt dat het aantal op het bedrijf aanwezige en voor communautaire steun in aanmerking komende of relevante dieren niet overeenkomt met het aantal:

a) overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 820/97 aan het gecomputeriseerde gegevensbestand gemelde dieren;

(...)

het totale bedrag van de steun die in het kader van de betrokken steunregeling aan de aanvrager wordt verleend voor de laatste twaalf maanden vóór de controle ter plaatse waarbij dergelijke feiten worden geconstateerd, verhoudingsgewijs verlaagd, behalve in geval van overmacht.

De verlaging wordt berekend op basis van het totale aantal aanwezige dieren die voor de betrokken regeling in aanmerking komen, of het totale aantal in het in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 820/97 bedoelde gecomputeriseerde gegevensbestand ingeschreven dieren of het aantal paspoorten of het aantal in het register van het bedrijf ingeschreven dieren, waarbij alleen het laagste aantal in aanmerking wordt genomen. (...) "

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Op 15 augustus 2000 heeft een fysieke controle plaatsgevonden op het bedrijf van appellant. In het rapport met nummer 2882 is vermeld dat er na vergelijking van de opmerkingen van de controleur op de stallijst en de afvoerlijst in totaal 61 dieren zijn gevonden die teveel op de lijst stonden.

- Bij besluit van 18 juni 2001 heeft verweerder aan appellant f 157.276,31 (€ 71.369,20) aan slachtpremie voor het jaar 2000 toegekend.

- Bij besluit van 21 juli 2001 heeft verweerder dit besluit gecorrigeerd, hetgeen resulteerde in een terug te vorderen bedrag van f 175,53 (€ 79,65).

- Bij besluit van 4 september 2002 heeft verweerder het besluit van 18 juni 2001 nogmaals gecorrigeerd en een korting toegepast op de toegekende slachtpremie vanwege de te late melding van een deel van de runderen en onregelmatigheden die zijn geconstateerd tijdens de eerdergenoemde fysieke controle op het bedrijf van appellant. De correctie resulteert in de terugvordering van een bedrag van € 5.727,03.

- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 8 oktober 2002 bezwaar gemaakt.

- Verweerder heeft van het horen van appellant afgezien.

- Bij besluit van 17 december 2003 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

- Bij besluit van 29 april 2004 heeft verweerder het besluit van 17 december 2003 herzien ten aanzien van de runderen die op 18 februari 2000 en 7 juni 2000 op het bedrijf van appellant zijn aangevoerd, in die zin dat deze dieren alsnog volledig premiewaardig worden geacht.

- Vervolgens heeft verweerder de thans nog bestreden besluiten genomen.

3. De bestreden besluiten

Bij besluit van 6 september 2005 is verweerder gedeeltelijk aan de bezwaren van appellant tegemoet gekomen door de besluiten van 17 december 2003 en 29 april 2004 te herzien in die zin dat voor de runderen in bijlagen 1 en 2 van het eerstgenoemde besluit alsnog slachtpremie is toegekend. Wel is de premie voor runderen waarvoor slachtpremie is aangevraagd vóór 15 augustus 2000 gekort met het door verweerder vastgestelde kortingspercentage van 4,7%. Op basis van deze herbeoordeling wordt appellant een bedrag van € 23.155,05 nabetaald. Verweerder overweegt hiertoe, samengevat, als volgt.

Op 29 november 2004 is de Regeling dierlijke EG-premies gewijzigd. Artikel 4.9 van de Regeling vervalt met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2004. Bij de huidige beoordeling van de premieaanvragen van appellant is dit artikel niet meer van kracht en zal daarom ook niet meer worden toegepast. De aanvragen die in het besluit van 4 september 2002 zijn gekort vanwege een te late melding zijn daarom opnieuw aan de premievoorwaarden getoetst zonder toepassing van genoemd artikel.

Ten aanzien van de afwijkingen die zijn vastgesteld bij de fysieke controle geldt dat op grond van artikel 6, zesde lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 onder meer wordt gecontroleerd of het aantal runderen dat fysiek op het bedrijf aanwezig is, overeenkomt met het aantal runderen dat volgens het I&R-register op het bedrijf aanwezig is. Uit het controlerapport van 15 augustus 2000 blijkt dat er een verschil is geconstateerd tussen het aantal runderen dat aanwezig had moeten zijn volgens het I&R-register, te weten 1376, en het aantal dat fysiek is geteld, te weten 1302. Ook volgens het bedrijfsregister waren er 1302 runderen op het bedrijf aanwezig. Er is derhalve een verschil van 74 runderen vastgesteld.

Van drie van deze runderen is uit nacontrole gebleken dat zij gestorven zijn tussen 8 augustus 2000 (de dag van de uitdraai van de stallijst) en 15 augustus 2000 en dat de doodmelding derhalve nog niet kon zijn verwerkt op deze stallijst.

Voorts stonden op de stallijst 12 runderen die reeds geslacht waren. De slacht heeft plaatsgevonden op 13, 14, en 15 juni 2000 en 3 augustus 2000. Uit het I&R-systeem is gebleken dat de melding van de afvoer van deze runderen heeft plaatsgevonden op 6 september 2000. Dit betekent dat deze runderen niet binnen drie werkdagen zijn afgemeld hetgeen in strijd is met artikel 13, eerste lid, van de Verordening. Deze runderen zijn onregelmatig, aangezien zij tijdens de fysieke controle reeds aan het I&R-systeem dienden te zijn afgemeld.

Tevens is vastgesteld dat op de stallijst nog eens 10 runderen op het bedrijf waren geregistreerd die reeds waren aangevoerd in 1998, terwijl de controleur tijdens de fysieke controle heeft geconstateerd dat deze runderen niet op het bedrijf aanwezig waren. Uit het I&R-systeem is gebleken dat deze runderen een datum van afvoer van 17 januari 2002 hebben en dat de melding hiervan op 18 januari 2002 heeft plaatsgevonden. Aangezien deze runderen niet op het bedrijf aanwezig waren, maar nog wel op de stallijst stonden vermeld, is komen vast te staan dat ook deze runderen niet hebben voldaan aan artikel 13, eerste lid, van de Verordening.

Daarnaast geldt dat 36 runderen volgens de stallijst waren aangevoerd in januari 2000, maar tijdens de fysieke controle niet meer op het bedrijf aanwezig waren, terwijl als afvoerdatum 22 februari 2002 en als melddatum van de afvoer 25 februari 2002 staan geregistreerd in het I&R-systeem. Daarmee is komen vast te staan dat deze 36 dieren niet overeenkomstig artikel 13, eerste lid, van de Verordening zijn afgemeld en als onregelmatig dienen te worden beschouwd.

In totaal is vastgesteld dat naar aanleiding van de fysieke controle 58 runderen dienen te worden aangemerkt als onregelmatig.

Op grond van het bovenstaande heeft de teammanager geoordeeld dat er een sanctie opgelegd dient te worden op grond van artikel 10 quater van Verordening (EEG) nr. 3887/92.

Sinds 1 januari 2002 is Verordening (EEG) nr. 3887/92 vervangen door Verordening (EG) nr. 2419/2001. Met inachtneming van artikel 2, tweede lid, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 wordt die sanctiebepaling toegepast die voor appellant het meest gunstige resultaat heeft.

Gelet op het door appellant opgegeven bedrijfdierjaargemiddelde van 1175 voor het premiejaar 2000 betekent dit bij toepassing van artikel 39 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 een kortingspercentage van 0,045 (58/1302 x (1302 + 1175) / (2x1175)).

Het kortingspercentage zou op basis van artikel 10 quater van Verordening (EEG) nr. 3887/92 hoger zijn, te weten 58/1302= 0,047, maar die korting zou alleen gelden voor die runderen die zijn aangevraagd vóór de controle. Het door de teammanager toegepaste kortingspercentage heeft voor appellant derhalve het meest gunstige resultaat en wordt gehandhaafd.

Bij besluit van 1 februari 2006 heeft verweerder het premiebedrag zoals berekend in het besluit van 6 september 2005 gewijzigd naar € 5.770,60. Hij overweegt dat hij bij de eerdere berekening ten onrechte ervan is uitgegaan dat appellant in het geheel nog geen premie had ontvangen - er was al 75% uitgekeerd -, en dat hij de korting van 4,7% ten onrechte alleen heeft toegepast op de premie voor de runderen in de controleselectie.

De korting diende te worden toegepast op de premie voor alle runderen die zijn aangevraagd vóór het moment van de controle.

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft ter zitting bevestigd dat zijn beroep nu nog slechts betrekking heeft op de korting die hem is opgelegd wegens onregelmatigheden met betrekking tot 58 dieren. Deze 58 dieren betroffen volgens hem dode dieren die ter destructie zijn afgevoerd. Hij wist destijds niet dat deze dieren ook moesten worden afgemeld aan het I&R-systeem rund. Als hij het wel had geweten, zou hij het zeker hebben gedaan. Voorzover het geen dode dieren waren, moeten ze zijn geslacht, omdat hij geen dieren aan derden verkocht.

Verweerder heeft hem te streng gestraft, gelet op de situatie op zijn bedrijf met grote aan- en afvoerbewegingen, en omdat het toen allemaal minder duidelijk was.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Het College stelt voorop dat het beroep thans nog is gericht tegen de besluiten van 6 september 2005 en 1 februari 2006. De vraag die moet worden beantwoord is of verweerder terecht een korting van 4,7% op het te verlenen slachtpremiebedrag heeft toegepast op grond van het feit dat 58 runderen als onregelmatige runderen moesten worden aangemerkt.

5.2 Het College is op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat appellant in strijd met artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 juncto artikel 13, eerste lid, van de Verordening de 58 runderen niet tijdig heeft afgemeld aan het I&R-systeem, en dat hierdoor het aantal op het bedrijf aanwezige dieren ten tijde van de fysieke controle op 15 augustus 2000 niet overeenkwam met het aantal volgens het I&R-systeem op het bedrijf aanwezige dieren.

5.3 Dit brengt mee dat ingevolge artikel 10 quater van Verordening (EEG) nr. 3887/92 het totale bedrag van de steun die appellant wordt verleend in het kader van de betrokken steunregeling voor de laatste twaalf maanden vóór de genoemde controle ter plaatse verhoudingsgewijs dient te worden verlaagd.

5.4 Voorzover appellant destijds nog niet wist dat hij de 58 dieren aan het I&R-systeem moest afmelden, dient dit voor zijn rekening en risico te blijven. Appellant diende als aanvrager van premie op de hoogte te zijn van de geldende voorwaarden.

5.5 Appellant heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat hij te streng gestraft is. Het College overweegt hierover het volgende.

Verweerder was vanwege de te late afmelding van de 58 dieren verplicht een korting op de te verlenen slachtpremie toe te passen. Dat verweerder daarbij toepassing heeft gegeven aan artikel 10 quater van Verordening (EEG) nr. 3887/92 en niet aan artikel 39 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 acht het College juist, nu laatstgenoemde latere bepaling niet leidt tot een lagere korting voor appellant. Evenwel leidt de berekening op grond van artikel 10 quater van Verordening (EEG) nr. 3887/92 (58/1302x100%) niet tot een kortingspercentage van 4,7%, zoals gesteld door verweerder, maar tot een kortingspercentage van 4,45%.

5.6 Dit leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond dient te worden verklaard en de bestreden besluiten van 6 september 2005 en 1 februari 2006 wegens strijd met artikel 10 quater van Verordening (EEG) nr. 3887/92 dienen te worden vernietigd.

5.7 Het College is ten slotte niet gebleken van proceskosten die op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

6. De beslissing

Het College:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden besluiten van 6 september 2005 en 1 februari 2006;

- bepaalt dat verweerder, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, opnieuw dient te beslissen op het

bezwaar van appellant;

- bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 116,-- vergoedt.

Aldus gewezen door mr. J.A. Hagen, mr. E.J.M. Heijs en mr. F.W. du Marchie Sarvaas, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Leliveld als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2008.

w.g. J.A. Hagen w.g. C.M. Leliveld