Registratie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 07/513 25 april 2008
3100 Registratie
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
het Bedrijfschap Afbouw, verweerder,
gemachtigde: mr. B.C. Westenbroek, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Op 17 juli 2007 is ter griffie van het College een ongedateerd beroepschrift ontvangen van appellant in een door TNT Post op 15 juli 2007 afgestempelde enveloppe.
Het beroep is gericht tegen een op 30 mei 2007 per aangetekende post verzonden besluit van verweerder, waarbij op het bezwaar van appellant tegen het besluit tot registratie van zijn bedrijf bij het Bedrijfschap Afbouw is beslist.
Bij griffiersbrief van 19 juli 2007 is appellant op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in de gelegenheid gesteld ten aanzien van de geconstateerde termijnoverschrijding argumenten aan te dragen die tot het oordeel zouden kunnen leiden dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest.
Bij ongedateerde brief binnengekomen bij het College op 6 augustus 2007 heeft appellant in reactie hierop medegedeeld dat hij verweerder tijdens de hoorzitting op 30 maart 2007 heeft laten weten dat hij een reis zou maken met ingang van 31 maart en daarbij heeft verzocht om alle correspondentie aan zijn emailadres te versturen en niet per post.
Bij griffiersbrief van 7 augustus 2007 is appellant nogmaals in de gelegenheid gesteld om te motiveren waarom de geconstateerde termijnoverschrijding verschoonbaar zou kunnen zijn.
Bij brief van 13 augustus 2007 heeft appellant hierop als volgt gereageerd:
" Het bedrijfschap heeft mij, zoals ze mij hebben laten weten in een later schrijven van 28 juni, een aangetekende brief, beslissing op bezwaar, toegestuurd op 30 mei.
Deze brief, met dagtekening 28 juni, heb ik u ook als bijlage toegezonden.
Op 30 maart heb ik mijn situatie bij het bedrijfschap toegelicht en laten weten dat ik tot oktober niet in Nederland ben. Om verdere correspondentie goed te laten verlopen verzocht ik toen ook om alles naar mijn mailadres te sturen C. Het bedrijfschap was dus op de hoogte van mijn verblijf in het buitenland en zodoende geen aangetekende stukken, waarvoor moet worden getekend, kon afhalen. Naar mijn idee ben niet ik, maar het bedrijfschap in gebreke gebleven."
Op 21 september 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Bij brieven van onderscheidenlijk 4 januari 2008 en 7 februari 2008 heeft verweerder een aanvullend verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Op 14 maart 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waar verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Appellant was afwezig met bericht van verhindering.
2. De beoordeling van de ontvankelijkheid
2.1 Op grond van artikel 6:7 Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Gelet op artikel 6:8 Awb vangt de beroepstermijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Op grond van artikel 6:9, tweede lid, Awb is bij verzending per post een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Het voorgaande betekent in dit geval dat een dag na de verzending van het bestreden besluit aan appellant op 30 mei 2007 de beroepstermijn is aangevangen en dat deze eindigde op 11 juli 2007. Het beroepschrift is echter ter post bezorgd op 15 juli 2007. Het College stelt derhalve vast dat het beroep is ingediend buiten de daarvoor voorgeschreven termijn van zes weken na de dag waarop genoemd besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2.2 Artikel 6:11 Awb bepaalt, dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Bij griffiersbrieven van 19 juli en 7 augustus 2007 is appellant in de gelegenheid gesteld met betrekking tot bedoelde termijnoverschrijding argumenten aan te dragen, die tot een dergelijk oordeel zouden kunnen leiden.
Appellant heeft aangevoerd dat verweerder op de hoogte was van zijn verblijf in het buitenland en het feit dat hij zodoende geen aangetekende stukken, waarvoor moet worden getekend, kon afhalen. Het bestreden besluit is echter toch per aangetekende en gewone post aan hem verzonden. Tevens stelt appellant dat verweerder hiermee geen gehoor heeft gegeven aan zijn verzoek om hem het besluit per email te doen toekomen.
Het College overweegt dienaangaande als volgt.
Met de verzending van het bestreden besluit aan het adres van appellant is het besluit op de juiste wijze overeenkomstig artikel 3:41 Awb bekend gemaakt, en is de beroepstermijn aangevangen. Met betrekking tot de stelling van appellant dat hij op de hoorzitting van 30 maart 2007 aan verweerder heeft verzocht alle correspondentie per email aan hem toe te zenden, merkt het College op dat een dergelijk verzoek niet in het verslag van de hoorzitting staat te lezen. Voorts lag het op de weg van appellant tijdens zijn afwezigheid zijn zaken te laten waarnemen en zijn post te laten afhandelen. Indien appellant het bestreden besluit, dat hem twee maal is toegezonden, niet tijdig in handen heeft gekregen, dient zulks voor zijn rekening en risico te blijven.
De inhoud van het omtrent de termijnoverschrijding gestelde brengt het College, gelet op het voorgaande, niet tot het oordeel dat appellant niet in verzuim is geweest.
2.3 De conclusie is dat het beroep van appellant ingevolge artikel 8:41, tweede lid, Awb niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 Awb.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Leliveld als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 april 2008.
w.g. H.C. Cusell w.g. C.M. Leliveld