ECLI:NL:CBB:2008:BD5272
public
2015-11-12T13:37:40
2013-04-05
Raad voor de Rechtspraak
BD5272
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2008-06-03
AWB 08/3
Eerste aanleg - meervoudig
NL
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2008:BD5272
public
2013-04-05T02:54:25
2008-06-24
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2008:BD5272 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 03-06-2008 / AWB 08/3

Tuchtgerecht Akkerbouwproductschappen

College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 08/3 3 juni 2008

20330 Tuchtgerecht Akkerbouwproductschappen

Uitspraak in de zaak van:

A, te B, appellant van een tuchtuitspraak van 26 november 2007 van het Tuchtgerecht Akkerbouwproductschappen (hierna: tuchtgerecht).

1. De procedure

Bij uitspraak van 26 november 2007 met zaaknummer C, aan appellant toegezonden bij brief van gelijke datum, heeft het tuchtgerecht het verzet van appellant tegen de uitspraak van het tuchtgerecht van 20 juni 2007 deels gegrond verklaard en de aan appellant in eerste instantie opgelegde geldboete van € 1.072,67 verlaagd tot € 722,67.

Bij brief van 2 januari 2008, bij het College binnengekomen op 3 januari 2008, heeft appellant beroep ingesteld tegen die beslissing.

Bij brief van 22 januari 2008 heeft de secretaris van het tuchtgerecht de stukken doen toekomen aan de griffier van het College.

Het College heeft de zaak behandeld ter zitting van 8 april 2008. Appellant is in persoon verschenen. Voorts zijn ter zitting verschenen E.R. Kleijwegt en ir. ing. A. Waterink, beiden werkzaam bij het Hoofdproductschap Akkerbouw (hierna: HPA).

2. Het wettelijk kader

In de Verordening HPA bestrijding knolcyperus 2004 (hierna: Verordening) is onder meer het volgende bepaald:

" Artikel 2

1. Het is de ondernemer verboden planten te telen op een perceel, waarop de aanwezigheid van knolcyperus is aangetoond vanaf de datum zoals opgenomen in de in het tweede lid bedoelde bekendmaking tot de datum als bedoeld in artikel 3, eerste lid.

(…)".

De Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 luidt, voorzover hier van belang, als volgt:

" Artikel 2

1. De tuchtrechtelijke maatregelen in de zin van artikel 104 van de Wet op de bedrijfsorganisatie, die op overtreding van verordeningen van een bedrijfslichaam kunnen worden gesteld, zijn:

(…)

b. geldboete;

(…)

Artikel 4

1. Het bedrag van de geldboete is ten minste € 2,- en ten hoogste € 4500,-.

(…) "

3. De tuchtuitspraken

In de uitspraak van 20 juni 2007, waartegen appellant verzet heeft gedaan, heeft het tuchtgerecht als volgt overwogen. Het tuchtgerecht stelt vast dat op het perceel met het teeltverbod de teelt van maïs is aangetroffen. Betrokkene heeft dat laatste ook toegegeven. Hiermee acht het tuchtgerecht het ten laste gelegde bewezen en stelt daarmee de overtreding van artikel 2 lid 1 van de Verordening HPA knolcyperus 2004 vast. Het tuchtgerecht is van mening dat iedere ondernemer op de hoogte kan zijn, en moet zijn, van de regelgeving en wijzigingen hierin. Het HPA geeft voldoende informatie door middel van brieven. Voorts is het tuchtgerecht van mening dat betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft genoten, zijnde de opbrengst van de maïs, en stelt daarvoor een bedrag van € 322,67 vast. Het tuchtgerecht legt, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden van de zaak, aan betrokkene een geldboete op van € 1.072,67.

Bij de bestreden uitspraak van 26 november 2007 heeft het tuchtgerecht overwogen dat op grond van hetgeen appellant tijdens de zitting naar voren heeft gebracht kan worden vastgesteld dat hij niet opzettelijk het teeltverbod heeft overtreden, maar dat er bij hem sprake was van verwarring over de verleende ontheffing. Hoewel de overtreding van artikel 2, lid 1, Verordening vaststaat is het tuchtgerecht van oordeel dat de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan, van invloed zijn op de hoogte van de boete zoals opgelegd bij uitspraak van 20 juni 2007. Die boete wordt daarom met € 350,-- verlaagd.

Ter zake van het procesverloop, de beoordeling van de overtreding en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden uitspraak, die in afschrift aan deze uitspraak en als hier ingelast wordt beschouwd.

4. Het standpunt van appellant

Appellant heeft in beroep aangevoerd dat hem bij brief van 21 oktober 2003 is medegedeeld dat er een teeltverbod is ingesteld. Daaraan voorafgaand is hem door een medewerker van de Plantenziektekundige Dienst uitleg gegeven over het teeltverbod en de mogelijke ontheffingen. Aangezien appellant een veehouder is, is het in zijn geval gebruikelijk dat een ontheffing “continu-teelt-maïs” wordt verleend. Op 4 oktober 2004 heeft appellant het ontheffingsformulier ontvangen, dat hij heeft opgevat als betreffende “continu-teelt-maïs”, zoals destijds toegezegd door de medewerker Plantenziektekundige Dienst. In de tuchtuitspraak van 26 november 2007 stelt het tuchtgerecht vast dat er geen sprake is van opzettelijk overtreden van het teeltverbod. Derhalve is appellant het niet eens met de opgelegde geldboete. Daarbij komt ook nog dat hij de knolcyperus heeft bestreden op de wijze zoals aangegeven in de voorlichtingsbrieven en folders van de Plantenziektekundige Dienst.

5. De beoordeling

Het College stelt vast dat appellant de overtreding van artikel 2, lid 1, Verordening niet heeft bestreden, maar zich richt tegen de maatregel die het tuchtgerecht heeft opgelegd, ondanks de omstandigheid dat, zoals het tuchtgerecht heeft overwogen, appellant het teeltverbod niet opzettelijk heeft overtreden maar in verwarring was over de verleende ontheffing.

Het College stelt voorts vast dat bij brief d.d. 21 oktober 2003 aan appellant een teeltverbod is opgelegd. Bij brief d.d. 20 juli 2004 is appellant, na constatering te velde van maïsteelt op de in het teeltverbod aangeduide perceel, gewezen op de mogelijkheid tot het aanvragen van een continu-ontheffing. Op 4 oktober 2004 is aan appellant een beperkte ontheffing voor het jaar 2004 voor de teelt van maïs afgegeven. Appellant stelt dat bij de berichtgeving van de Plantenziektekundige Dienst naar aanleiding van besmetting van grond van appellant met knolcyperus in 2005, niets over een teeltverbod is opgemerkt. In 2006 is evenmin iets opgemerkt door de Plantenziektekundige Dienst.

Het College overweegt dat de communicatie tussen appellant en de medewerker van de Plantenziektekundige Dienst in de periode eind 2003 – half 2004 de verwarring van appellant ten aanzien van het karakter van de uiteindelijk verkregen ontheffing verklaart. Dit doet in beginsel niet af aan appellant zijn verantwoordelijkheid als ondernemer ervoor zorg te dragen dat hij in overeenstemming met de voor hem geldende wettelijke voorschriften handelt en om zich derhalve ervan te vergewissen of zijn werkzaamheden verenigbaar zijn met de aan hem verleende ontheffing. Naar het oordeel van het College is uit die specifieke omstandigheden waaronder de overtreding plaats heeft gevonden, echter aannemelijk geworden dat de overtreding zou zijn voorkomen als niet door de communicatie van de kant van de uitvoerende en controlerende instantie bij appellant verwarring was ontstaan. Uit de verklaringen van appellant, afgelegd ter zitting bij het College en ter zitting van het tuchtgerecht op respectievelijk 10 mei 2007 en 16 oktober 2007, zoals weergegeven in de uitspraken, in samenhang met de stukken die in de procedure zijn overgelegd, blijkt dat het appellant, als gevolg van de hiervoor bedoelde communicatie tussen de Plantenziektekundige Dienst en appellant, slechts licht verwijt treft dat hij niet heeft begrepen welke soort ontheffing aan hem was verleend en dat de verleende ontheffing van beperkte duur was.

Gelet op het voorgaande acht het College, hoewel het teeltverbod is overtreden, het opleggen van een onvoorwaardelijke geldboete van € 722,67 een te zware sanctie en is het van oordeel dat moet worden volstaan met een voorwaardelijke oplegging van deze boete.

6. De beslissing

Het College

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden tuchtbeslissing;

- legt appellant geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren terzake van het door het tuchtgerecht

bewezenverklaarde feit een geldboete op van € 722,67 (zegge: zevenhonderdtweeëntwintig euro en zevenenzestig

eurocent);

- bepaalt dat de voorwaardelijk opgelegde geldboete ten uitvoer wordt gelegd indien binnen twee jaren na deze uitspraak het

bepaalde bij of krachtens de Verordening HPA bestrijding knolcyperus ( dan wel de regelgeving die de Verordening in de

toekomst wellicht zal vervangen) door appellant wordt overtreden.

Aldus gewezen door mr. B. Verwayen, mr. M. van Duuren en mr. F.H.M. Possen, in tegenwoordigheid van mr. S. van Noordt als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2008.

B. Verwayen S. van Noordt