Bezwaar tegen veilingnota's terecht niet-ontvankelijk; dergelijke nota's zijn geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb.
College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/57 en 10/401 21 augustus 2012
4240 Bloemkwekerijheffing
Uitspraak in de zaken van:
Handelskwekerij Achterweg B.V., en anderen, appellanten,
gemachtigde: mr. A.J. Braakman, advocaat te Leiden,
tegen
Productschap Tuinbouw, verweerder,
gemachtigden: mr. Th. Keizer en mr. N. Alam, beiden werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Bij brieven van 13 januari 2010 respectievelijk 20 april 2010 hebben appellanten beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 4 december 2009 (AWB 10/57) respectievelijk 12 maart 2010 (AWB 10/401).
Bij deze besluiten heeft verweerder de bezwaren die zijn gericht tegen veilingnota’s kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 21 maart 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij gemachtigden van partijen zijn verschenen. Het College heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder verzocht nadere informatie te verstrekken.
Nadat nadere informatie door het College was ontvangen en appellante bij brief van 30 augustus 2011 haar beroepsgronden heeft aangevuld, heeft op 12 januari 2012 opnieuw een onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij gemachtigden van partijen zijn verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Appellanten hebben van 28 oktober tot en met 4 december 2009 en van 13 januari tot en met 11 maart maandelijks bezwaar gemaakt tegen – zogeheten – veilingnota’s die door de veiling zijn verstrekt over de maanden september, oktober en november van 2009 (zaak AWB 10/57) respectievelijk december 2009 en januari en februari 2010 (zaak AWB 10/401).
2.2 Bij de bestreden besluiten heeft verweerder deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Ten aanzien van appellanten die als teler of importeur zijn aan te merken is de niet-ontvankelijkheid gebaseerd op het feit dat de bezwaarschriften zijn gericht tegen veilingnota’s. Enkel de eindnota die, na aangifte, aan het einde van het jaar wordt opgelegd is een besluit in de zin van de Awb en daartegen staat dan ook bezwaar en beroep open. Voor zover appellanten kopers op de veiling zijn, overweegt verweerder dat zij niet als heffingsplichtigen op grond van de hier aan de orde zijnde verordening, de Verordening PT vakheffing bloemkwekerijproducten 2009 (hierna: Verordening) zijn aan te merken. Er zijn dan ook geen besluiten gericht aan kopers. De bezwaarschriften zijn zonder voorwerp en worden dan ook niet inhoudelijk behandeld.
In het verweerschrift voegt verweerder eraan toe dat er geen sprake is van aantasting van de rechtsbescherming, omdat tegen al hetgeen in een jaar is afgedragen bezwaar kan worden gemaakt aan het einde van dat jaar, na toezending van de eindnota door verweerder. Verweerder kan bovendien geen besluiten nemen ten aanzien van kopers, gelet op het bepaalde in artikel 2, eerste lid.
2.3 Appellanten hebben hiertegen aangevoerd dat op de veilingnota staat aangegeven dat binnen zes weken na ontvangst van de nota bezwaar kan worden gemaakt. Appellanten zien zich derhalve genoodzaakt om maandelijks bezwaar te maken. Met betrekking tot appellanten die kopers zijn op de veiling, wordt betoogd dat ook ten aanzien van hen besluiten worden genomen. De heffing wordt in rekening gebracht op hun rekening-courant. Aan het einde van het jaar ontvangen zij een jaaroverzicht waarop de post ‘PT-heffing’ vermeld staat. Verweerder creëert met de Verordening verder een heffingsplicht aan de zijde van kopers. De conclusie is dan ook dat de veilingnota’s ook voor de koper als een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit heeft te gelden. Appellanten betogen, dat zelfs indien er vanuit wordt gegaan dat het verweerder enkel ten aanzien van verkopers besluiten neemt, zij op grond van derdebelanghebbendheid ontvankelijk in hun bezwaar zijn. De heffingsverplichting van appellanten is immers een publiekrechtelijke afgeleide van de verplichting van de verkopers. Appellanten betogen - zo begrijpt het College – dat er een van de heffingsplicht voor de verkoper afgeleide heffingsplicht voor de koper bestaat en op grond daarvan sprake is van een ontvankelijk bezwaar.
De overige beroepsgronden gaan verder in op de heffingssystematiek en grondslag, de HbAG-heffing en de schade.
2.4 Zoals het College ook in haar uitspraak van 25 maart 2010 in de zaak AWB 08/264, (LJN: BM0108), heeft overwogen kunnen de inhoudingen door de veiling niet beschouwd worden als de uitoefening van enige door het publiekrecht verleende bevoegdheid, zodat ook de veilingnota’s, die van de inhouding de registratie vormen, geen publiekrechtelijke rechtshandeling inhouden. Er is derhalve geen sprake van een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Dat de veilingnota’s mogelijk een bezwaarclausule bevatten leidt niet tot een andere conclusie; een dergelijke clausule kan het karakter van de veilingnota’s niet veranderen.
Anders dan appellanten veronderstellen, zijn de kopers direct, noch afgeleid heffingsplichtig op grond van de Verordening. De heffingsplicht is in artikel 2 van de Verordening opgelegd aan de verkopers. Een grondslag in de Verordening op basis waarvan kopers – direct of afgeleid – door verweerder beheven kunnen worden, ontbreekt. Dat betekent dat ook het bezwaar van de appellanten die koper zijn terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Gelet op het vorenoverwogene komt het College ook aan een beoordeling van de overige beroepsgronden niet toe.
2.5 Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder het bezwaar van appellanten terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De beroepen moet dan ook ongegrond worden verklaard. Voor toekenning van een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M. van Duuren, mr. R.F.B. van Zutphen en mr. M. Munsterman, in tegenwoordigheid van mr. J.A. de Koning als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2012.
w.g. M. van Duuren w.g. J.A. de Koning