Verordening PT vakheffing bloemkwekerijproducten; bezwaar tegen inhouding van heffing door de veiling; kopers
College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/59 24 augustus 2012
4000 heffing
Uitspraak in de zaak van:
Green Flor B.V., appellante,
gemachtigde: mr. A.J. Braakman, advocaat te Leiden,
tegen
het Productschap Tuinbouw, verweerder,
gemachtigde: mr. C.J.A. Groenewoud, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 6 januari 2009 beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 3 december 2008. Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante, gericht tegen alle aanslagen die in de twintig jaar voorafgaand aan dit bezwaar zijn betaald. Het bezwaar is kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft later de gronden van het beroep aangevuld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven voor het achterwege blijven van een onderzoek ter zitting.
2. Beoordeling van het geschil
2.1 Appellante wil – samengevat - de bij haar door de veiling in de afgelopen twintig jaar ingehouden heffingen op grond van de Verordening vakheffing bloemkwekerijproducten terug betaald krijgen. Zij heeft daartoe bezwaar gemaakt tegen die inhoudingen door de veiling.
2.2 Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Appellante is koper van bloemkwekerijproducten; kopers krijgen geen heffingsnota van het productschap. Kopers kunnen dan ook geen bezwaar maken tegen de door de teler/importeur aan de koper doorberekenende heffing. Kopers kunnen dus ook geen bezwaar maken tegen de veilingnota waarop die doorberekening zichtbaar is gemaakt. Nu er geen sprake is van een besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt, is het bezwaar niet-ontvankelijk.
2.3 Appellante heeft hiertegen aangevoerd dat in de afgelopen twintig jaar heffing bij haar is ingehouden door veiling. Zij beschouwt de afgeschreven heffingen als besluit waartegen bezwaar en beroep open staat. Een besluit van verweerder waarin deze heffingen aan haar zijn opgelegd, is nooit genomen. Verder is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding bij het instellen van het bezwaar. Appellante hoefde zich er geen moment bewust van te zijn dat zij tegen de inhoudingen bezwaar kon maken. .
2.4 Zoals het College ook in haar uitspraak van 25 maart 2010 in de zaak AWB 08/264, LJN BM0108, heeft overwogen kunnen de inhoudingen door de veiling niet beschouwd worden als de uitoefening van enige door het publiekrecht verleende bevoegdheid, zodat ook de veilingnota’s, die van de inhouding de registratie vormen, geen publiekrechtelijke rechtshandeling inhouden. Er is derhalve geen sprake van een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Dat de veilingnota’s mogelijk een bezwaarclausule bevatten leidt niet tot een andere conclusie; een bezwaarclausule verandert het karakter van de veilingnota’s immers niet.
Anders dan appellante veronderstelt, zijn kopers in de onderhavige verordening niet heffingsplichtig. Dat betekent dat – anders dan bij de telers en importeurs – geen besluit door verweerder is of zal worden genomen waarmee de heffing aan appellante wordt opgelegd. Het bezwaar van appellante heeft verweerder terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep moet dan ook ongegrond worden verklaard. Voor toekenning van een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M. Munsterman, in tegenwoordigheid van mr. J.A. de Koning als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2012.
w.g. M. Munsterman w.g. J.A. de Koning