ECLI:NL:CBB:2016:244
public
2016-08-25T11:45:07
2016-08-25
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2016-08-04
15/332
Eerste aanleg - meervoudig
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2016:244
public
2016-08-25T11:44:47
2016-08-25
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2016:244 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 04-08-2016 / 15/332

Randvoorwaardenkorting 3%. Bespuiting met Matos/glysofaat. Niet naleven randvoorwaarde aannemelijk gemaakt.

Regeling GLB-inkomenssteun 2006

Artikel 55 Verordening (EG) 1107/2009

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/332

5101

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 augustus 2016 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant,

en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. C.J.M. Daniëls).

Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (Regeling) een randvoorwaardenkorting vastgesteld van 3% op de aan appellante voor het jaar 2014 te verlenen rechtstreekse betalingen.

Bij besluit van 13 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.

Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2016. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het bedrijf van appellant is op 25 maart 2014 door een inspecteur, in dienst van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, gecontroleerd op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Daarbij is geconstateerd dat de vegetatie, vooral gras, van een sloottalud van een perceel dat in gebruik is bij appellant, over een afstand van ongeveer 130 meter verbrandingsverschijnselen vertoonde. Tijdens deze controle is een vegetatiemonster genomen. Op 28 maart 2014 heeft appellant tegenover deze inspecteur een verklaring afgelegd, welke verklaring is neergelegd in het boeterapport met nummer 81542. Blijkens dat rapport heeft appellant verklaard dat hij op 10 maart 2014 op het betreffende perceel een onkruidbestrijding heeft uitgevoerd met het gewasbeschermingsmiddel Matos met de werkzame stof glyfosaat. Ook heeft hij verklaard dat hij, hoewel hij gebruik heeft gemaakt van de kantdop op zijn spuitmachine, ziet dat het sloottalud licht is geraakt. Volgens de gebruiksvoorschriften mogen sloottaluds niet met Matos worden bespoten.

2. Verweerder heeft op basis van bevindingen, neergelegd in het boeterapport, vastgesteld dat appellant niet heeft voldaan aan de verplichting om het gewasbeschermingsmiddel op juiste wijze, volgens goede gewasbeschermingspraktijken en de gebruiksvoorschriften te gebruiken. Deze verplichting vloeit voor uit artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (Verordening 1107/2009). Verweerder heeft daarom aan appellant een korting van 3% opgelegd, wegens het niet naleven van een randvoorwaarde die is verbonden aan de aan de door appellant in 2014 aangevraagde Europese inkomenssteun. In beroep heeft verweerder meegedeeld dat het tijdens de controle genomen monster is onderzocht en dat, blijkens de analyse van het monster, op de vegetatie van het talud glyfosaat is aangetroffen.

3. Appellant voert aan dat hij bij de bespuiting van het perceel met Matos het aangrenzende talud niet heeft geraakt. Appellant stelt dat de door hem afgelegde verklaring niet juist is weergegeven in het controlerapport. Appellant betoogt dat de geconstateerde verbrandingsverschijnselen niet veroorzaakt kunnen zijn door glyfosaat, omdat de plant door deze stof met wortel en al dood gaat. Appellant stelt dat de verbrandingsverschijnselen mogelijk veroorzaakt zijn door anderen, zoals het waterschap dat de eigenaar is van het talud of derden, of dat de oorzaak is gelegen in een natuurverschijnsel zoals vorst.

4. Appellant heeft bij de Gecombineerde Opgave het in geding zijnde perceel opgegeven en inkomenssteun aangevraagd. Hij is daarom op grond van artikel 3 van de Regeling gehouden ook op dit perceel de randvoorwaarden na te leven. Naar het oordeel van het College heeft verweerder met de waarneming van de controleur en de uitslag van de analyse aannemelijk gemaakt dat appellant artikel 55 van Verordening 1107/2009 niet heeft nageleefd. Daartegenover heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat de constatering van de overtreding van artikel 55 van de Verordening onjuist is. Zijn stelling dat niet hij, maar een ander de glyfosaat op de slootkant zou hebben gebracht is niet geloofwaardig, gelet op de tegenover de controleur afgelegde verklaring dat hij het aan de sloottalud grenzende perceel veertien dagen voor de datum waarop de controle plaatsvond bespoten heeft met een middel dat glyfosaat bevat.

5. Het beroep is ongegrond.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, mr. H. Bolt en mr. H.B. van Gijn in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2016.

w.g. A. Venekamp w.g. M.B. van Zantvoort