ECLI:NL:CBB:2016:250
public
2016-09-01T12:59:15
2016-09-01
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2016-06-23
15/439 ea
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2016:250
public
2016-09-01T12:35:19
2016-09-01
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2016:250 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 23-06-2016 / 15/439 ea

Wet verantwoorde groei melkveehouderij

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 15/439, 15/473, 15/569, 15/859, 15/496, 15/474, 15/548, 15/549, 15/563, 15/572, 15/574, 15/576, 15/585, 15/586, 15/702, 15/853, 15/888, 15/928

16600

uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2016 in de zaak tussen

[appellanten sub 1] , te [plaats 1] , appellanten sub 1

V.O.F. [appellante sub 2], te [plaats 2] , appellante sub 2

V.O.F. [appellante sub 3], te [plaats 3] , appellante sub 3

V.O.F. [appellante sub 4], te [plaats 4] , appellante sub 4

(gemachtigde mr. J.A.J.M. van Houtum)

alsmede

V.O.F. [appellante sub 5], te [plaats 5] , appellante sub 5

(gemachtigde mr. D. Pool)

alsmede

[appellant sub 6] , te [plaats 6] , appellant sub 6

[appellanten sub 7] , te [plaats 7] , appellanten sub 7

[appellante sub 8] V.O.F., te [plaats 8] , appellante sub 8

Maatschap [appellante sub 9], te [plaats 9] , appellante sub 9

V.O.F. [appellante sub 10], te [plaats 8] , appellante sub 10

V.O.F. [appellante sub 11], te [plaats 10] , appellante sub 11

[appellant sub 12] , te [plaats 11] , appellant sub 12

V.O.F. [appellante sub 13], te [plaats 12] , appellante sub 13

[appellante sub 14] V.O.F., te [plaats 13] , appellante sub 14

[appellant sub 15] , te [plaats 14] , appellant sub 15

[appellante sub 16] B.V., te [plaats 15] , appellante sub 16

(gemachtigde: mr. R. Scholten),

alsmede

Maatschap [appellante sub 17], te [plaats 7] , appellante sub 17

(gemachtigde: mr. E.T. Stevens)

alsmede

[appellante sub 18] V.O.F., te [plaats 16] , appellante sub 18

(gemachtigde: mr. T. Pothast)

en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

Procesverloop

Appellanten hebben elk afzonderlijk tegen de hen betreffende beslissing op bezwaar (hierna: de bestreden besluiten 1 tot en met 18) beroep ingesteld.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het College, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk gegrond is. Het College ziet aanleiding om in deze procedure van deze bevoegdheid gebruik te maken en doet uitspraak zonder zitting. Daartoe overweegt het College als volgt.

2. De geschillen hebben betrekking op de toepassing van de op 1 januari 2015 in werking getreden Wet verantwoorde groei melkveehouderij (Wvgm). Deze wet bevat een aanvulling van de Meststoffenwet (Msw) met betrekking tot de regels voor verwerking van dierlijke meststoffen. De materiële kern van de wet is de wijziging van artikel 21 en de invoeging van artikel 21a van de Msw in titel 2 van hoofdstuk 5.

3. Appellanten exploiteren agrarische bedrijven met melkvee. Verweerder heeft op grond van artikel 21a, eerste lid, van de Msw de melkveefosfaatreferentie (MVFR) van elk van appellanten vastgesteld. Daartegen hebben appellanten bezwaar gemaakt. De bezwaren van appellanten zijn ongegrond verklaard.

4. Appellanten hebben gesteld dat de Wvgm in strijd is met het rechtszekerheids- en het gelijkheidsbeginsel en met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP). Daartoe hebben zij gemotiveerd dat de Wvgm in algemene zin niet voldoet aan de eisen die worden gesteld aan de regulering van eigendom. Er is bij de vaststelling van de MVFR ook onvoldoende rekening gehouden met hun individuele omstandigheden. In dat verband hebben zij onder meer gewezen op vergunde uitbreidingsplannen die ten tijde van het referentiejaar nog niet waren gerealiseerd, ziekte van het vee, waardoor het aantal dieren in het referentiejaar niet representatief was, vee dat in het referentiejaar was uitgeschaard en daarom niet is meegeteld, de kwaliteit van hun melk en ziekte van de ondernemer, waardoor tijdelijk minder vee is gehouden. Appellanten sub 1 tot en met 17 menen voorts dat verweerder hen ten onrechte niet in bezwaar heeft gehoord.

4.2

De door appellanten in hun beroepsgronden opgeworpen rechtsvragen heeft het College bij uitspraak van 15 juni 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:149) beantwoord. Uit rechtsoverweging 5.1 van deze uitspraak volgt dat het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel niet slaagt. Het College heeft de vraag of de in de Wvgm voorziene maatregelen in zijn algemeenheid voldoen aan de in het kader van artikel 1 van het EP te stellen eisen van proportionaliteit, bevestigend beantwoord (rechtsoverweging 5.5.3). Het College heeft vervolgens beoordeeld of sprake is van een individuele buitensporige last (overwegingen 5.6.1 tot en met 5.6.3). Het College heeft overwogen dat appellanten, naar het College begrijpt, in de kern wensen, ieder wegens eigen omstandigheden, dat verweerder in hun geval, bij de vaststelling van de MVFR ter compensatie van een op hen rustende individuele, buitensporige last afwijkt van de verplichtingen op grond van de Msw. De verzoeken van appellanten kunnen worden aangemerkt als verzoeken aan verweerder om gebruik te maken van de bevoegdheid op grond van artikel 38, tweede lid, van de Msw om ontheffing te verlenen van de verplichtingen op grond van de Msw. Naar het oordeel van het College is verweerder niet kenbaar ingegaan op de individuele omstandigheden van appellanten. Door dat niet te doen heeft verweerder de desbetreffende besluiten niet voldoende zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd (rechtsoverweging 5.6.3 van voornoemde uitspraak).

4.3

Het College stelt vast dat appellanten sub 1 tot en met 15 hun individuele omstandigheden hebben toegelicht. Verweerder is op deze omstandigheden in de bestreden besluiten niet ingegaan. Uit de uitspraak van het College van 15 juni 2015 volgt dat verweerder de bestreden besluiten niet voldoende zorgvuldig heeft voorbereid en gemotiveerd.

5. Het College is van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de bezwaren van appellanten 1 tot en met 17 kennelijk ongegrond zijn, zodat van horen is afgezien. De bestreden besluiten 1 tot en met 17 zijn daarom in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

6. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat voortzetting van het onderzoek niet nodig is. De beroepen zijn kennelijk gegrond. Het College zal de bestreden besluiten 1 tot en met 18 vernietigen wegen strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb en de besluiten 1 tot en met 17 ook wegens strijd met artikel 7:2 van de Awb. Het College kan bij gebreke aan voldoende feitelijke informatie en gelet op de nodige nadere beoordeling door verweerder van de door appellanten nog te verstrekken informatie in het licht van de inmiddels in werking getreden regelgeving op grond van de Wvgm, in deze zaken niet tot finale geschilbeslechting overgaan. Verweerder zal worden opgedragen nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder dient bij het nemen van de nieuwe besluiten hetgeen is overwogen in 5.7 en 5.8 van de uitspraak van het College van 15 juni 2016 in acht te nemen. Het College zal voor het nemen van de nieuwe besluiten een termijn stellen van twaalf weken na verzending van deze uitspraak.

7. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat voortzetting van het onderzoek niet nodig is. De beroepen zijn kennelijk gegrond.

8. Het College veroordeelt verweerder in de door appellanten gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 496,- aan elk van appellanten (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:

  • verklaart de beroepen gegrond;

  • vernietigt de bestreden besluiten 1 tot en met 18;

  • draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van te vergoeden, zijnde € 331,- aan appellanten 1 tot en met 5, 7 tot en met 10, 12 tot en met 14 en 16 tot en met 18 en € 167,- aan appellanten 6, 11 en 15;

  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 496 per appellant.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Duuren, in aanwezigheid van mr. X.M. Born, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2016.

w.g. M. van Duuren w.g. X.M. Born

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij het College. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.