ECLI:NL:CBB:2016:257
public
2016-09-02T11:46:16
2016-09-02
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2016-07-18
15/243
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2016:257
public
2016-09-02T11:46:07
2016-09-02
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2016:257 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 18-07-2016 / 15/243

Aanvraag S&O-verklaring voor software. Aantal S&O-uren door appellante niet onderbouwd. Verweerder mocht schatting maken.

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/243

27000

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2016 in de zaak tussen

[appellante] B.V, appellante

(gemachtigde: mr. F.W. van Dartel),

en

de Minister van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigden: M. de Vries, mr. C. Cromheecke).

Procesverloop

Bij besluit van 25 november 2014 (primair besluit) heeft verweerder aan appellante op haar aanvraag een verklaring voor het verrichten van speur en ontwikkelingswerk (S&O-verklaring) afgegeven.

Bij besluit van 17 februari 2015 (bestreden besluit) heeft verweerder het tegen dat besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2016. De gemachtigden van partijen zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende, in dit geding van belang zijnde, feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellante heeft, voor zover thans van belang, op 29 augustus 2014 voor de periode van oktober 2014 tot en met december 2014, bij verweerder een S&O-verklaring aangevraagd voor het project Wedstrijd Software SCG (project). Zij heeft daarbij aangegeven dat haar werknemers voor dat project naar verwachting in totaal 500 uren zullen besteden aan speur- en ontwikkelingswerk (S&O-uren). Zij heeft voor deze aanvraag [naam 1] ( [naam 1] ) gevolmachtigd als contactpersoon en [naam 2] B.V. ( [naam 2] ) als tussenpersoon.

1.2.

Met een brief van 12 november 2014 heeft [naam 2] verweerder op diens verzoek nadere informatie verstrekt en tien technische knelpunten van het project benoemd. Verweerder heeft vervolgens op 13 november 2014 aan [naam 2] gevraagd om aan te geven hoeveel S&O-uren aan elk van de tien opgegeven technische knelpunten zullen worden besteed. Omdat het toegezegde antwoord uitbleef heeft verweerder op 18 november 2014 telefonisch navraag gedaan bij [naam 1] . Deze heeft per technisch knelpunt een toelichting gegeven en aangegeven dat hij het lastig vindt om een inschatting van de S&O-uren per knelpunt te maken. Verweerder heeft toen aan [naam 1] gevraagd of het reëel was om elk technisch knelpunt voor tien procent van het totaal aantal aangevraagde S&O-uren in te schatten, te weten 50 uren per knelpunt. [naam 1] reageerde positief. Vervolgens heeft verweerder aangegeven dat hij slechts drie technische knelpunten als speur- en ontwikkelingswerk ziet en de overige knelpunten als reguliere software ontwikkeling. Verweerder deelde [naam 1] mee dat gelet hierop, het hem daarom correct leek om het project tot dertig procent van het aangevraagde aantal S&O-uren in te perken, te weten van 500 naar 150 uren. Verweerder heeft per e-mail van 18 november 2014 aan [naam 1] daarom verzocht te bevestigen dat hij het aantal aangevraagde S&O uren wil corrigeren van 500 naar 150. In reactie daarop heeft vervolgens [naam 2] te kennen gegeven het niet eens te zijn met deze handelswijze. Verweerder heeft hierop telefonisch gereageerd en aangegeven dat na overleg met de aanvrager verweerder had besloten op de aanvraag voor 30% positief te beschikken.

1.3.

Met het primaire besluit, dat is gehandhaafd met het bestreden besluit, heeft verweerder de in geding zijnde aanvraag om een S&O-verklaring voor 150 uren toegekend en voor 350 uren afgewezen.

2.1.

Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld voor zover haar aanvraag is afgewezen. Volgens haar biedt de van toepassing zijnde regelgeving verweerder niet de mogelijkheid om het aantal aangevraagde S&O-uren in te perken, zeker niet op de wijze als verweerder heeft gedaan. Zij heeft daar ook niet mee ingestemd. Vooraf was niet bekend hoeveel van de 500 uren aan de drie knelpunten besteed zouden worden. Ze hoefde dat van tevoren ook niet op te geven. De gemaakte S&O-uren worden immers achteraf administratief verantwoord en door verweerder gecontroleerd. Deze controle mag niet vooraf en in het kader van de aanvraag plaatsvinden. Appellante kan uit wet en jurisprudentie niet afleiden dat dit anders zou zijn. Toen zij in februari 2015 in de bezwaarprocedure door verweerder in de gelegenheid is gesteld om alsnog aan te tonen dat er meer dan 150 uren aan de drie goedgekeurde knelpunten waren besteed, heeft zij daarvoor een te korte termijn, te weten een termijn van slechts twee dagen, gekregen. Inmiddels heeft zij over 2015 opnieuw een goedkeuring ontvangen voor het project en kan zij de uren over 2014 verantwoorden. De in geding zijnde S&O-verklaring moet daarom worden gecorrigeerd ten gunste van appellante.

2.2.

Verweerder heeft verweer gevoerd en, kort gezegd, aangevoerd dat het aantal S&O- uren bij gebrek aan door appellante verstrekte andersluidende informatie juist is vastgesteld.

3. Het College overweegt als volgt.

3.1.

Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder n, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (Wva), zoals dat ten tijde van belang luidde, wordt onder speur- en ontwikkelingswerk (S&O) verstaan, voor zover thans van belang: werkzaamheden, direct en uitsluitend gericht op de ontwikkeling van voor de S&O-inhoudingsplichtige of de S&O-belastingplichtige technisch nieuwe (onderdelen van) fysieke producten, (onderdelen van) fysieke productieprocessen, of (onderdelen van) programmatuur.

Ingevolge artikel 22 van de Wva kan de S&O-inhoudingsplichtige een S&O-verklaring aanvragen. De aanvraag moet worden ingediend ten minste een kalendermaand voorafgaande aan de periode waarop de aanvraag betrekking heeft. Ingevolge artikel 23 van de Wva verstrekt verweerder aan een S&O-inhoudingsplichtige die voornemens is in een periode van een kalenderjaar speur- en ontwikkelingswerk te verrichten, op zijn aanvraag op de voet van artikel 22 van de Wva een S&O-verklaring. Deze verklaring bevat onder andere een omschrijving van het werk dat wordt aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk, de periode waarvoor de S&O-verklaring wordt verstrekt en het aantal uren dat werknemers van de S&O-inhoudingsplichtige in die periode aan het werk dat wordt aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk, naar verwachting zullen besteden.

3.2.

Tussen partijen is niet in geschil dat appellante bij haar aanvraag om een S&O-verklaring voor haar project tien technische knelpunten heeft opgegeven waarvan er drie door verweerder zijn aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk in de zin van artikel 1 van de Wva. Appellante heeft dit standpunt van verweerder niet betwist, zodat daarvan in dit geding wordt uitgegaan. Tussen partijen is evenmin in geschil dat appellante bij haar aanvraag heeft opgegeven dat aan het totale project naar verwachting 500 uren besteed zullen worden en dat zij, nadat haar door verweerder was medegedeeld dat slechts een deel van dat project als S&O werk kon worden aangemerkt, vervolgens niet zelfstandig heeft aangegeven hoeveel van het totaal aantal aangevraagde uren zijn toe te rekenen aan de drie knelpunten die door verweerder als S&O zijn aangemerkt (drie knelpunten). Het College stelt vast dat appellante zich thans op het standpunt stelt dat zij niet heeft ingestemd met het toekennen van 50 uur per knelpunt en het niet eens is met het toekennen van 150 uur in de S&O-verklaring en de afwijzing van de overige 350 aangevraagde projecturen.

3.3.

In dit geding is de vraag aan de orde of verweerder terecht een S&O verklaring heeft afgegeven voor 150 uren gerelateerd aan de drie knelpunten die verweerder als S&O werk heeft aangemerkt.

3.4.

In een aanvraagsituatie, als waarvan in dit geding sprake is, is het in beginsel aan de aanvrager om de voor de beoordeling van die aanvraag benodigde duidelijkheid te verschaffen. Het College is in de lijn van zijn vaste rechtspraak, waaronder de uitspraak van 18 december 2015, ECLI:NL:CBB:2015:424, van oordeel dat uit het systeem van de Wva volgt dat reeds bij de aanvraag om een S&O-verklaring niet alleen de werkzaamheden, knelpunten en oplossingsrichtingen moeten worden vermeld, maar ook het aantal naar verwachting te verrichten S&O-uren. Het College kent daarbij betekenis toe aan wat verweerder ter zitting heeft verklaard, te weten dat er tienduizenden aanvragen om een S&O-verklaring per jaar worden ingediend, zodat niet elke afgegeven S&O-verklaring achteraf kan worden gecontroleerd. In verband daarmee dient een aanvraag om een S&O-verklaring realistische gegevens te bevatten, waaronder een realistisch urenaantal. Dat het in de praktijk lastig kan zijn om ten tijde van de aanvraag het aantal S&O-uren van een project in te schatten, zoals appellante heeft aangevoerd, is, zoals verweerder heeft gesteld, in de regelgeving verdisconteerd doordat kan worden volstaan met een schatting. De uren kunnen ruim worden ingeschat maar moeten wel betrekking hebben op S&O.

3.5.

Het College volgt verweerder in zijn standpunt dat, nu het grootste deel van het project van appellante (drie van de tien knelpunten) niet is aangemerkt als S&O, verweerder er niet zonder meer van hoefde uit te gaan dat de voor het totale project aangevraagde 500 uren allemaal betrekking hadden op het werk gerelateerd aan de drie knelpunten die verweerder als S&O heeft aangemerkt. Gelet hierop en op wat onder 3.4 is overwogen, was appellante gehouden om aan te geven welk deel van de aanvankelijk aangevraagde 500 uur betrekking had op de drie knelpunten. Dit had volgens verweerder 500 uur kunnen zijn, als appellante dit bij haar aanvraag en zoals door verweerder gevraagd, nader had onderbouwd en dit bovendien realistisch zou zijn geweest. Het College stelt vast dat verweerder appellante meermalen heeft verzocht om een opgave van de S&O-uren, ook gespecificeerd per knelpunt. Appellante heeft aan die verzoeken niet voldaan. Zij heeft ook geen gebruik gemaakt van de haar tijdens de hoorzitting in bezwaar geboden gelegenheid om door middel van haar uren- en projectadministratie aan te tonen dat zij aan de drie knelpunten meer dan 150 S&O-uren had besteed. Het College volgt appellante in dit verband niet in haar beroepsgrond dat haar daarvoor een te korte termijn zou zijn geboden, al omdat, zoals gesteld door verweerder en niet betwist door appellante, zij destijds niet heeft aangegeven dat dit het geval was en zij bovendien ook daarvoor geboden gelegenheden om nadere informatie onbenut heeft gelaten.

3.6.

Het College is dan ook van oordeel dat, nu appellante bij haar aanvraag om een S&O-verklaring niet heeft onderbouwd hoeveel S&O-uren zij naar verwachting nodig had voor de drie knelpunten, dit gebrek aan informatie voor haar rekening komt. Gelet hierop heeft verweerder een schatting mogen maken van het aantal S&O-uren. Deze schatting is door verweerder gemaakt in overleg met de gevolmachtigde van appellante [naam 1] . De wijze waarop verweerder het aantal uren bij wijze van schatting heeft vastgesteld komt het College niet onredelijk voor. Dat de uitkomst van deze schatting, naar appellante stelt, niet strookt met de gegevens die zij in beroep stelt alsnog te kunnen overleggen, maakt dit niet anders. Andere gegevens zijn door appellante ook in het kader van deze procedure niet aan verweerder overgelegd. De uitkomst van de schatting van de S&O-uren door verweerder leidt het College tenslotte evenmin tot het oordeel dat, als gesteld door appellante, sprake is geweest van een inperking door verweerder van het aantal door appellante aangevraagde S&O-uren, nu uit het vorenstaande volgt dat de aanvraag van appellante op dat punt niet volledig is geweest. Bij een onvolledige aanvraag als hier aan de orde, waarbij een aanvrager telkenmale geen informatie verstrekt, is verweerder in beginsel gerechtigd de aanvraag volledig af te wijzen. Het College is dan ook van oordeel dat verweerder, door een S&O-verklaring voor 150 uren af te geven op grond van een schatting, appellante onder de gegeven omstandigheden niet tekort heeft gedaan.

3.7.

De conclusie is dat verweerder terecht een S&O-verklaring heeft afgegeven voor 150 uren. Het beroep slaagt daarom niet en zal ongegrond worden verklaard.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir, in aanwezigheid van

mr. J.W.E. Pinckaers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2016.

w.g. H.A.B. van Dorst-Tatomir w.g. J.W.E. Pinckaers