ECLI:NL:CBB:2016:295
public
2016-10-05T11:47:35
2016-10-05
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2016-09-22
15/376
Eerste aanleg - meervoudig
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
AR 2016/2893
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2016:295
public
2016-10-05T11:47:20
2016-10-05
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2016:295 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 22-09-2016 / 15/376

Juistheid opgaven van een bestuurswisseling, als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onder e, Handelsregisterbesluit 2008.

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/376

24300

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 september 2016 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , appellant, stellende mede te handelen namens [naam 2] ( [naam 2] ),

(gemachtigde: mr. R.M. Berendsen),

en

de Kamer van Koophandel, verweerster

(gemachtigde: mr. J.P.M. van der Ende).

Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen: [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] ( [naam 6] ), te Amsterdam(gemachtigde: mr. L. Nix).

Procesverloop

Bij besluit van 24 december 2014 (het primaire besluit) heeft verweerster geweigerd de opgaven van appellant tot bestuurswijziging van [naam 2] , wijziging van de functie van stichting [naam 8] in secretaris alsmede de wijziging van de bevoegdheid van appellant als bestuurder van [naam 2] in ‘alleen bevoegd’ in het handelsregister in te schrijven.

Bij besluit van 31 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 december 2014 ongegrond verklaard.

Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.

[naam 6] hebben een reactie op het beroepschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Namens [naam 6] is verschenen [naam 5] .

Overwegingen

1. Bij de beoordeling van het geschil gaat het College uit van de volgende feiten.

1.1

Bij besluiten van 19 respectievelijk 20 april 2011 heeft verweerster besloten tot inschrijving in het handelsregister van de opgaven van appellant tot toetreding van de stichtingen [naam 7] , [naam 8] en [naam 9] (de stichtingen) als bestuurders van [naam 2] per 18 april 2011 alsmede de wijziging van de statuten van [naam 2] .

1.2

Bij vonnis van 20 april 2011 (ECLI:NL:RBAMS:2011:1862) heeft de rechtbank Amsterdam voor recht verklaard dat het bestuur van [naam 2] in de periode juli 2000 tot en met november 2000 was samengesteld uit appellant en [naam 6] en de bestuurssamenstelling nadien niet door rechtsgeldige bestuursbesluiten kan zijn gewijzigd, omdat [naam 6] niet bij de besluitvorming betrokken zijn geweest.

1.3

Op 4 mei 2011 hebben [naam 6] verweerster verzocht de registratie van het bestuur van [naam 2] te wijzigen conform voornoemd vonnis van 20 april 2011. Bij besluit van 5 mei 2011 heeft verweerster de door [naam 6] gewenste aanpassing in het handelsregister geweigerd, omdat het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad is dan wel in kracht van gewijsde is gegaan.

1.4

Op 27 mei 2011 hebben [naam 6] bezwaar gemaakt tegen voornoemde besluiten van 19 en 20 april 2011.

1.5

Bij arrest van 26 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3569) heeft het gerechtshof Amsterdam voornoemd vonnis van 20 april 2011 bekrachtigd voor zover de rechtbank voor recht heeft verklaard dat [naam 6] tezamen met appellant het rechtsgeldig bestuur vormen van [naam 2] .

1.6

Op 8 december 2014 heeft appellant opgaven ingediend van de uittreding van [naam 6] als bestuurders van [naam 2] per 6 december 2014, de wijziging van de functie van stichting [naam 8] in secretaris per 29 november 2014 alsmede de wijziging van de bevoegdheid van appellant als bestuurder van [naam 2] in ‘alleen bevoegd’ per 7 december 2014. Bij de opgaven zijn de notulen gevoegd van bestuursvergaderingen van [naam 2] van 29 november 2014 en 6 december 2014.

1.7

Bij besluit van 24 december 2014 heeft verweerster het bezwaar van [naam 6] tegen de besluiten van 19 en 20 april 2011 gegrond verklaard. Verweerster heeft daaraan ten grondslag gelegd dat gelet op het arrest van het gerechtshof van 26 augustus 2014 het bestuur van [naam 2] sinds 1 juli 2000 wordt gevormd door appellant en [naam 6] en dat [naam 6] sinds november 2000 niet bij enig bestuursbesluit betrokken zijn geweest. De inschrijving van de stichtingen als nieuwe bestuursleden alsmede de statutenwijziging is zonder rechtsgrond geschied, omdat rechtsgeldige besluiten slechts kunnen worden genomen door een bestuur bestaande uit vijf bestuursleden met de daarvoor vereiste meerderheid van stemmen. Het bestuur dient derhalve eerst door coöptatie ex artikel 5 van de statuten van [naam 2] te worden aangevuld, alvorens weer rechtsgeldige besluitvorming kan plaatsvinden. Bij brief van 3 februari 2015 heeft appellant tegen dit besluit bezwaar gemaakt, voor zover daaruit volgt dat de opgaven van 8 december 2014 buiten behandeling zijn gelaten.

1.8

Bij het bestreden besluit heeft verweerster het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Verweerster heeft daartoe overwogen dat gelet op het besluit van 24 december 2014 en het arrest van het gerechtshof van 26 augustus 2014 het bestuur van [naam 2] sinds 1 juli 2000 wordt gevormd door appellant en [naam 6] . Verweerster heeft gerede twijfel of het bestuur dat de vergadering van 29 november 2014 (en dientengevolge ook de vergadering van 6 december 2014) heeft bijeengeroepen wel het rechtmatige bestuur was. Daarnaast heeft verweerster gerede twijfel aangaande de vraag of in de gegeven omstandigheden niet sprake is van een “deadlock” die slechts kan worden beëindigd door aanvulling van het bestuur ex artikel 2:299 van het Burgerlijk Wetboek (BW).

2. Appellant stelt zich op het standpunt dat er geen twijfel bestaat over de juistheid van de opgaven van 8 december 2014. Daartoe voert appellant aan dat uit de oproep van 23 november 2014 voor de vergadering van 29 november 2014 blijkt dat de voorzitter (appellant) tijdens de vergadering de in de oproep genoemde drie stichtingen (alsnog) een plaats in het bestuur wilde geven. De vergadering is overeenkomstig de statuten bijeengeroepen en de agenda is tijdig en deugdelijk aan alle bestuursleden bekend gemaakt. Uit de notulen van de vergadering van 29 november 2014 blijkt dat het voltallig bestuur van [naam 2] aanwezig was en de meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen het bestuur bij wijze van coöptatie voltallig heeft gemaakt. Dat een coöptatiebesluit niet door één bestuurslid tot stand zou kunnen worden gebracht vindt geen steun in de wet noch in de statuten, nu de wet geen minimumeis aan het aantal bestuurders stelt en zwijgt over de bevoegdheid van het bestuur ingeval er vacatures zijn, terwijl de statuten juist voorzien in het geval dat er een vacature ontstaat. Appellant verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 7 september 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW5355). Appellant voert verder aan dat het bestuur in zijn vergadering van 6 december 2014 de op 18 april 2011 met de stichtingen gesloten gebruikersovereenkomsten, alsmede de nieuwe statuten heeft bekrachtigd en de zittende bestuursleden [naam 6] heeft ontslagen.

3. Verweerster stelt zich - samengevat - op het standpunt dat zij gerede twijfel had over de juistheid van de opgaven van appellant van 8 december 2014. Verweerster voert daartoe aan dat de vermeende coöptatie slechts door één bestuurslid tot stand zou zijn gebracht, aangezien de overige drie bestuursleden hebben geweigerd aan die besluitvorming deel te nemen en vervolgens de bestuursvergadering zonder appellant op een nadere locatie hebben voortgezet. Er zijn dan ook notulen van twee verschillende vergaderingen van 29 november 2014 overgelegd. Gelet op deze gang van zaken kan volgens verweerster niet klip en klaar worden volgehouden dat er sprake is van een (rechtsgeldig) coöptatiebesluit in de zin van artikel 5, tweede lid, van de statuten van [naam 2] . Met de twijfel over de resultaten van de vergadering(en) van 29 november 2014 is er tevens twijfel over de status en resultaten van de vergadering van 6 december 2014.

4. [naam 3] e.a. hebben volstaan met het onderschrijven van het standpunt van verweerster zoals verwoord in haar verweerschrift.

5.1

Het Handelsregisterbesluit 2008 (Hrb) bepaalt, voor zover hier van belang:

“ Artikel 4

1. De Kamer onderzoekt of een opgave afkomstig is van iemand die tot het doen ervan bevoegd is, en of de opgave juist is, (...).

2. (…)

3. Indien de Kamer ervan overtuigd is dat de opgave is gedaan door iemand die tot het doen ervan bevoegd is en van oordeel is dat de opgave juist is, gaat zij onverwijld over tot inschrijving.

Artikel 5

2. De Kamer kan weigeren om tot inschrijving over te gaan indien:

(…)

e. de Kamer gerede twijfel heeft over de juistheid van de opgave.

(...)

5.2

De statuten van [naam 2] van 12 augustus 1986, voor zover hier van belang, luiden als volgt:

“Artikel 5

1. Het bestuur van de stichting bestaat uit ten minste vijf en ten hoogste negen leden (…).

2. Het bestuur beslist uit hoeveel leden het bestuur zal bestaan en zo een vacature ontstaat zal daarin bij bestuursbesluit worden voorzien, bij wijze van coöptatie.

Artikel 6

Het bestuurslidmaatschap eindigt door bedanken of overlijden of door bestuursbesluit genomen in een vergadering waarin het gehele bestuur aanwezig is, met uitzondering van diegene over wiens ontslag moet worden beslist.

(…)

Artikel 10

1. Bestuursvergaderingen worden schriftelijk zoveel mogelijk met vermelding van de te behandelen onderwerpen door de secretaris bijeengeroepen.

2. Besluiten worden genomen met meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen. (…) Stemming over zaken geschiedt mondeling, over personen schriftelijk.

Artikel 13

1. De statuten van deze stichting kunnen worden gewijzigd bij bestuursbesluit. Dit besluit zal echter moeten worden genomen met een meerderheid van twee/derde der zitting hebbende bestuursleden. (…).”

6.1

Gelet op het procesverloop en de toelichting van verweerster ter zitting begrijpt het College het besluit van 24 december 2014 aldus dat dit besluit mede inhoudt een beslissing tot weigering van de inschrijving van de opgaven van appellant van 8 december 2014.

6.2

Op grond van artikel 5, tweede lid, aanhef en onder e, van het Hrb kan verweerster weigeren om tot inschrijving in het handelsregister over te gaan indien zij gerede twijfel heeft over de juistheid van de opgave. Met betrekking tot de vraag of in onderhavige kwestie grond bestond voor gerede twijfel over de juistheid van de opgaven overweegt het College het volgende. Tussen partijen is niet in geschil dat uit het (door appellant niet in rechte aangevochten) arrest van het gerechtshof Amsterdam van 26 augustus 2014 voortvloeit dat vanaf 1 juli 2000 het rechtsgeldig bestuur van [naam 2] werd gevormd door vier bestuursleden, te weten appellant en [naam 6] . Appellant stelt dat de samenstelling van het bestuur van [naam 2] in een bestuursvergadering op 29 november 2014 met meerderheid van geldig uitgebrachte stemmen bij wijze van coöptatie is gewijzigd. Volgens de notulen van deze vergadering, die appellant bij zijn opgaven van 8 december 2014 heeft gevoegd, waren ter vergadering (aanvankelijk) aanwezig appellant, [naam 6] en de bestuurders van de stichtingen [naam 7] , [naam 8] en [naam 9] . Uit de notulen blijkt evenwel niet dat is besloten tot benoeming van de stichtingen als bestuurders, ondanks het feit dat appellant dit bij e-mailbericht van 23 november 2014 als agendapunt heeft voorgedragen, terwijl van een dergelijk besluit ook anderszins geen blijk is gevonden in het dossier. Het College wijst er overigens op dat ook de gang van zaken tijdens deze vergadering aanleiding geeft voor gerede twijfel aan de totstandkoming van een rechtsgeldig besluit tot benoeming van de stichtingen als bestuurders. Zo blijkt uit de notulen dat [naam 6] ter vergadering bezwaar hebben gemaakt tegen de aanwezigheid van de stichtingen, dat zij de vergadering tussentijds hebben verlaten en de vergadering op een andere locatie zonder aanwezigheid van appellant hebben voortgezet. Van beide vergaderingen bestaan notulen die door partijen in geding zijn gebracht. Volgens de notulen die zijn opgesteld door [naam 3] , hebben [naam 6] op diezelfde middag het voorstel van appellant tot benoeming van de stichtingen verworpen, appellant als bestuurder ontslagen en op hun beurt - buiten aanwezigheid van appellant - drie nieuwe bestuursleden benoemd. Onder deze omstandigheden bestaat gerede twijfel aan de rechtsgeldigheid van de beweerdelijk op bedoelde vergadering(en) genomen benoemingsbesluiten. Met het beroep op het arrest van de Hoge Raad van 7 september 2012 heeft appellant de twijfel over de juistheid van de opgaven niet weggenomen, reeds omdat dit arrest betrekking heeft op een andere rechtsvraag, namelijk de toepasbaarheid van artikel 2:299 van het BW ingeval de interne taakverdeling van het bestuur van een stichting niet overeenkomt met de statuten, welke rechtsvraag hier niet aan de orde is.

6.3

Aangezien, gelet op het vorenstaande, niet buiten gerede twijfel is of op 29 november 2014 de genoemde stichtingen zijn toegetreden tot het bestuur in plaats van [naam 6] , is evenzeer niet buiten gerede twijfel of de volgens appellant door hem en genoemde stichtingen ter vergadering van 6 december 2014 genomen besluiten rechtsgeldig zijn.

6.4

Het College is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerster terecht heeft geconcludeerd dat sprake is van gerede twijfel over de juistheid van de opgaven van 8 december 2014 van appellant, als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onder e, van het Hrb. Verweerster heeft daarom op goede gronden geweigerd deze opgaven in het handelsregister in te schrijven.

7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.W. Aerts, mr. W.E. Doolaard en mr. M.M. Smorenburg, in aanwezigheid van mr. A. El Markai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 september 2016.

w.g. J.L.W. Aerts w.g. A. El Markai