ECLI:NL:CBB:2016:298
public
2016-10-11T11:13:22
2016-10-11
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2016-09-22
15/449
Eerste aanleg - meervoudig
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2016:298
public
2016-10-11T11:12:52
2016-10-11
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2016:298 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 22-09-2016 / 15/449

Artikel 2:37 Regeling LNV-subsidies, subsidie tweede energiescherm. Droogruimte bollen meegerekend bij het totale energieverbruik van de onderneming waardoor deze meer dan 20 m3 per m2 bedraagt.

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/449

5101

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 september 2016 in de zaak tussen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam 1] B.V., te [plaats] , appellante

(gemachtigden: [naam 2] en [naam 3] ),

en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H. Verheul-Verkaik).

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante om subsidie in het kader van de Regeling LNV-subsidies, onderdeel Investeringen in milieuvriendelijke maatregelen (de Regeling), afgewezen.

Bij besluit van 8 mei 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.

Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2016, waarbij appellante is vertegenwoordigd door haar gemachtigde [naam 2] en haar directeur [naam 4] . Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Namens verweerder was tevens [naam 5] aanwezig.

Overwegingen

1. Appellante heeft ten behoeve van de bouw van een tweede energiescherm op grond van de Regeling een subsidie aangevraagd. Appellante is een glastuinbouwonderneming die jaarrond fresia’s teelt. Ook droogt zij fresiabollen ten behoeve van haar eigen teelt. Zij beschikt over twee glasopstanden op hetzelfde adres met een oppervlakte van in totaal 49.028 m2. De droogruimte voor de fresiabollen bevindt zich in een afzonderlijk aan één van de glasopstanden gebouwde ruimte en is aangesloten op de in die glasopstand aanwezige combiketel. Het totale energieverbruik van de onderneming – indien hierin het energieverbruik voor het drogen van de fresiabollen wordt begrepen – is meer dan 20 kubieke meter aardgasequivalenten per vierkante meter kasoppervlak.

2. Verweerder heeft de aanvraag van appellante afgewezen omdat het totale energieverbruik van de onderneming meer dan 20 m3 per m2 kasoppervlak bedraagt. Op grond van het bepaalde in bijlage 2, hoofdstuk 7, onder A, categorie 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling komt de door appellante beoogde investering hierdoor niet voor subsidie in aanmerking.

3. De Regeling luidde ten tijde van de aanvraag en voor zover van belang:

“Artikel 1:1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

(…)–landbouwonderneming: onderneming waarin de primaire productie van landbouwproducten plaatsvindt;

(…)

Artikel 1:2. Subsidiabele activiteiten

1 Op grond van deze regeling kan op aanvraag door de Minister subsidie worden verstrekt voor de uitvoering van activiteiten in Nederland die bijdragen aan:

a. de verbetering van het concurrentievermogen van de landbouwsector, bosbouwsector of visserijsector;

(…)

Hoofdstuk 2. Concurrerende landbouw

(…)

Titel 6. Bedrijfsmodernisering

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 2:37. Subsidiabele activiteiten

1 De Minister kan voor een investering als bedoeld in bijlage 2 (http://wetten.overheid.nl/BWBR0021281/2014-07-26) bij deze regeling subsidie verstrekken aan landbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden, genoemd bij die investering, voor zover die investering leidt tot:

(…)

d. de instandhouding en verbetering van het natuurlijk milieu, de hygiënische omstandigheden, dierenwelzijn, voedselveiligheid of duurzaam gebruik van energiebronnen;

(…)

Bijlage 2. Bijlage bij de artikelen 2:37, eerste lid (http://wetten.overheid.nl/BWBR0021281/2014-07-26), 2:38 (http://wetten.overheid.nl/BWBR0021281/2014-07-26) en 2:40, vierde lid (http://wetten.overheid.nl/BWBR0021281/2014-07-26)

In deze bijlage wordt verstaan onder:

–glastuinbouwondernemingen: landbouwonderneming met glasopstanden;

(…)

Hoofdstuk 7. Verdergaande verduurzaming land- en tuinbouw in het kader van nieuwe uitdagingen (POP NU)

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid (http://wetten.overheid.nl/BWBR0021281/2014-07-26)

(…)

Categorie 7: energie-efficiëntie en hernieuwbare energie glastuinbouw

1.De hierna opgesomde apparatuur, installaties of machines:

a. een tweede energiescherm;

(…)

2.Geen subsidie wordt verstrekt voor:

(…)

b. een tweede energiescherm, indien het totale energieverbruik van de onderneming meer dan 20 kubieke meter aardgasequivalenten per vierkante meter kasoppervlak bedraagt;

(…)”

4. Appellante betoogt in de eerste plaats dat de reikwijdte van de betreffende subsidie in de Regeling nadrukkelijk beperkt is tot landbouwondernemingen, meer in het bijzonder glastuinbouwbedrijven. Verweerders stelling in het bestreden besluit dat de subsidie niet slechts gericht zou zijn op een landbouwonderneming acht appellante daarom onjuist. Verweerders opvatting dat de subsidie tevens kan worden benut om het energieverbruik bij de verwerking van producten te verminderen is gelet op het voorgaande volgens appellante

eveneens onjuist. Voor verweerders opvatting dat alle activiteiten van de onderneming dienen te worden betrokken in het energieverbruik per vierkante meter kasoppervlak ziet appellante evenmin grondslag in de Regeling, aangezien met de vermelding van “de onderneming” wordt verwezen naar de landbouwonderneming, zijnde de primaire producent. Appellante stelt dat de subsidie betrekking heeft op het energieverbruik van de glasopstand. Het drogen van bollen valt buiten de primaire productie en het door haar ten tijde van de aanvraag en het bezwaar gespecificeerde energieverbruik hiervan dient niet in het energieverbruik per vierkante meter kasoppervlak betrokken te worden. Hiervoor pleit volgens appellante tevens dat de droogcel een afzonderlijke, aan de kas gebouwde ruimte is die bezwaarlijk kan worden aangemerkt als een tuinbouwkas. Zij wijst in dat kader op de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 16 december 2008 (ECLI:NL:RBALK:2008:BG9237). Ook wijst zij erop dat verweerder in een andere zaak de Regeling genuanceerd heeft toegepast. Verder valt niet in te zien hoe een tweede energiescherm in een glasopstand tot een energiebesparing in een droogcel zou kunnen leiden.

5. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de afwijzing van de subsidieaanvraag gehandhaafd. Hij stelt dat het bepaalde in bijlage 2, hoofdstuk 7, onder A, categorie 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling zo is geredigeerd dat bij de toets op het totale energieverbruik wordt gekeken naar “de onderneming”, hetgeen impliceert dat hierbij rekening wordt gehouden met het gasverbruik van alle activiteiten die door de onderneming worden verricht. Het drogen van bollen valt als verwerking van het primaire product onder de activiteiten van de onderneming, zodat het daarbij behorende energieverbruik dient te worden meegerekend. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het drogen van het uitgangsmateriaal een activiteit betreft die behoort tot de primaire landbouwproductie. Het drogen betreft geen verwerking of verhandeling zoals appellante dit voorstaat. De bollen gaan na het drogen opnieuw de grond in om door haar te worden geteeld. Het drogen van het uitgangsmateriaal kan weliswaar worden uitbesteed, maar gebleken is dat een groot deel van de bedrijven dit niet doet. Voorts is niet gebleken dat hier sprake is van gescheiden bedrijfsonderdelen. Dit betekent in dit geval dat verweerder naast het energieverbruik in de glasopstand tevens het energieverbruik voor het drogen van fresiabollen meerekent voor het totale energieverbruik.

6.1

Het College ziet in de tekst van bijlage 2, hoofdstuk 7, onder A, categorie 7, tweede lid, onder b, van de Regeling geen aanknopingspunt voor het standpunt van appellante dat uitsluitend naar het energieverbruik van de kasruimte moet worden gekeken. In deze bepaling staat immers dat gekeken moet worden naar “het totale energieverbruik van de onderneming”. Voorts is het College van oordeel dat in het in artikel 1:1 in verbinding met het in bijlage 2 van de Regeling bepaalde ligt besloten, dat voor de beantwoording van de vraag wat het energieverbruik is van de glastuinbouwonderneming moet worden uitgegaan van het energieverbruik van de glastuinbouwonderneming ten behoeve van de primaire productie van landbouwproducten.

6.2

Aangezien de glastuinbouwonderneming van appellante zich toelegt op de teelt van fresia’s en zij ten behoeve van die teelt de bollen zelf droogt, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het drogen van die bollen in de droogcel van appellante behoort tot de primaire productie van de glastuinbouwonderneming van appellante. Dat de droogcel van de bollen zich in een afgesloten deel bij één van de kassen van de onderneming bevindt en dat andere bedrijven het drogen van hun bollen extern hebben geregeld waardoor het energieverbruik hiervan niet aan hun onderneming wordt toegerekend, betekent niet dat het drogen van de bollen ten behoeve van de fresiateelt niet tot het primaire productieproces van de glastuinbouwonderneming van appellante behoort. Het beroep op de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 16 december 2008 slaagt niet. In die zaak heeft de rechtbank geoordeeld dat het energieverbruik ten behoeve van privévertrekken en de vollegrondsteelt niet betrokken mocht worden bij de bepaling van het energieverbruik per m2 glasoppervlak. Naar het oordeel van het College kunnen de vollegrondsteelt en privévertrekken niet als een onderdeel van de primaire productie van de glastuinbouwonderneming worden beschouwd. Gelet op de tekst van bijlage 2, hoofdstuk 7, onder A, categorie 7, tweede lid, onder b, van de Regeling ziet het College geen grond voor het oordeel dat verweerder de Regeling in dit geval anders had kunnen of moeten uitleggen dan hij heeft gedaan.

6.3

De conclusie is dat verweerder het energieverbruik van de droogcel terecht heeft meegerekend bij het bepalen van het energieverbruik per vierkante meter kasoppervlak. Dit betekent dat appellantes aanvraag om subsidie terecht is afgewezen door verweerder.

7. Het beroep is ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, mr. A. Venekamp en dr. B. Hessel in aanwezigheid van mr. C.M. Leliveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 september 2016.

w.g. H.B. van Gijn w.g. C.M. Leliveld