ECLI:NL:CBB:2016:301
public
2019-08-22T12:15:07
2016-10-11
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2016-09-09
15/590
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
NTE 2016/59, UDH:NTE/13673 met annotatie van mr. I. Brinkman en mr. L. Baljon
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2016:301
public
2016-10-11T11:46:01
2016-10-11
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2016:301 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 09-09-2016 / 15/590

E-wet ontheffing GDS

6:13 Awb geen inhoudelijke zienswijze ingediend, redelijkerwijs te verwijten

Beroep niet-ontvankelijk

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/590

18050

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2016 in de zaak tussen

Stedin Netbeheer B.V. (Stedin), te Rotterdam, appellante

(gemachtigde: mr. R.W. de Vlam),

en

Autoriteit Consument en Markt (ACM), verweerster

(gemachtigden: mr. A.M. van Dijk en mr. M.J. Konert).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Chemours Netherlands B.V. (Chemours), te Dordrecht

(gemachtigde: mr. I. Brinkman).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft ACM de aanvraag van Chemours voor een ontheffing op grond van artikel 15, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 van het gebod om een netbeheerder aan te wijzen afgewezen.

Stedin heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

ACM heeft een verweerschrift ingediend.

Ten aanzien van een aantal stukken die ACM verplicht is over te leggen heeft zij medegedeeld dat uitsluitend het College daarvan kennis zal mogen nemen. Bij beslissing van 19 augustus 2016 heeft het College de gevraagde beperking van de kennisneming gerechtvaardigd geacht. De andere partijen hebben het College toestemming verleend om mede op grondslag van die stukken uitspraak te doen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2016. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. In geschil is in de eerste plaats of het beroep van Stedin ontvankelijk is. Daarbij is aan de orde gesteld of Stedin als belanghebbende bij het bestreden besluit kan worden aangemerkt, of zij procesbelang heeft, en of haar redelijkerwijs kan worden verweten geen zienswijze te hebben ingediend tegen het ontwerp van dat besluit. Het College zal om proceseconomische redenen ingaan op het derde punt.

2. Artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht. Artikel 3:15, eerste lid, Awb bepaalt dat belanghebbenden bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren kunnen brengen.

3. ACM heeft bij de voorbereiding van het bestreden besluit de uniforme openbare voorbereidingsprocedure gevolgd, zoals geregeld in afdeling 3.4 Awb. In overeenstemming met deze afdeling heeft ACM het ontwerp van het bestreden besluit ter inzage gelegd, daarvan kennis gegeven en belanghebbenden, onder wie Stedin, in de gelegenheid gesteld om daarop schriftelijk of mondeling te reageren.

4. Bij brief van 16 maart 2015 heeft Stedin schriftelijk zienswijzen naar voren gebracht. Deze zienswijzen hebben blijkens het daarin aangeduide onderwerp betrekking op de "ontwerpbesluiten op de aanvragen van Chemours Netherlands B.V. en Dordrecht Energy Supply Company (Desco) C.V. Zaaknummers: 14.0958.30 / 14.0959.30 / 14.0960.30".

Het ontwerpbesluit met zaaknummer 14.0958.30 betreft een beslissing op een aanvraag om ontheffing door Desco, het ontwerpbesluit met zaaknummer 14.0959.30 een beslissing op een aanvraag van Chemours voor twee transformatoren, en het ontwerpbesluit met zaaknummer 14.0960.30 betreft een beslissing op een aanvraag van Chemours om ontheffing voor een technisch stelsel van leidingen en hulpmiddelen.

Kort samengevat heeft Stedin in de zienswijzen te kennen gegeven dat Stedin zich kan vinden in de dicta van de ontwerpbesluiten, dat uit de onderlinge samenhang van de ontwerpbesluiten blijkt dat de aanvraag van Desco in zoverre onjuist is dat daarin de aansluiting op het PPS van Perstorp Speciality Chemicals B.V. ten onrechte onvermeld is gebleven, alsmede dat in het ontwerpbesluit van Desco niet wordt overwogen dat Desco niet beschikt over een aansluiting op het net van Stedin. De betreffende aansluiting staat immers op naam van Chemours uit hoofde van de aansluit- en transportovereenkomst tussen Chemours en Stedin. Voorts wordt opgemerkt dat de ontheffingsaanvraag inzake de twee transformatoren die Chemours krachtens een verhuurovereenkomst van Stedin huurt, deze niet als afzonderlijk "net" kwalificeren maar onderdeel uitmaken van het stelsel van verbindingen achter de aansluiting die Chemours heeft op het net van Stedin uit hoofde van de aansluit- en transportovereenkomst.

In beroep heeft Stedin zich op het standpunt gesteld dat ACM in het bestreden besluit met de laatste zin van randnummer 31, luidende "Het PPS maakt namelijk onderdeel uit van een (niet tot het openbare net behorend) elektriciteitsnet, dat is aangesloten op een openbaar elektriciteitsnet dat in beheer is bij Stedin Netbeheer B.V." ten onrechte heeft overwogen dat het gestelde private net van Desco is aangesloten op het net van Stedin. In werkelijkheid is daar volgens Stedin geen sprake van.

5. Het College stelt allereerst vast dat deze laatste zin van randnummer 31 ook in het ontwerpbesluit is opgenomen. Voorts constateert het College dat de zienswijzen van Stedin zich inhoudelijk richten tegen de ontwerpbesluiten op de aanvraag van Desco en de aanvraag van Chemours voor de twee transformatoren. Tegen het ontwerpbesluit op de aanvraag van Chemours om ontheffing voor het technisch stelsel van leidingen en hulpmiddelen is in de brief van 16 maart 2015 geen zienswijze geformuleerd.

Uit hetgeen in de zienswijzen naar voren wordt gebracht kan naar het oordeel van het College niet worden afgeleid dat deze opmerkingen (ook) betrekking hebben op het ontwerpbesluit op de onderhavige aanvraag van Chemours, laat staan dat ze zich richten tegen de gewraakte passage van randnummer 31 van het ontwerpbesluit, welke ongewijzigd is neergelegd in randnummer 31 van het bestreden besluit.

De enkele vermelding van het kenmerk van het ontwerpbesluit in het onderwerp van de zienswijzen, zonder dat vervolgens enige zienswijze inhoudelijk tegen het ontwerpbesluit is gericht, is naar het oordeel van het College onvoldoende om als het naar voren brengen van een zienswijze als bedoeld in artikel 3:15 Awb te worden aangemerkt.

6. Gelet hierop heeft Stedin geen zienswijze tegen het ontwerpbesluit naar voren gebracht. Er is geen grond voor het oordeel dat dit redelijkerwijs niet aan Stedin kan worden verweten. Dit betekent dat het beroep van Stedin op grond van artikel 6:13 Awb niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

7. Het beroep is niet-ontvankelijk.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Eggeraat, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 september 2016.

w.g. E.R. Eggeraat w.g. P.M. Beishuizen