ECLI:NL:CBB:2018:288
public
2018-06-15T12:31:30
2018-06-15
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2018-06-12
16/823 en 16/824
Eerste aanleg - meervoudig
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2018:288
public
2018-06-15T12:28:26
2018-06-15
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2018:288 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 12-06-2018 / 16/823 en 16/824

Besluit RDA, kosten, appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat de opgevoerde kosten direct toerekenbaar en uitsluitend dienstbaar zijn aan eigen speur- en ontwikkelingswerk.

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 16/823 en 16/824

27650

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 juni 2018 in de zaken tussen

ARS T&TT Services B.V., te Den Haag, appellante 1

ARS Traffic & Transport Technology B.V., te Den Haag, appellante 2

(gemachtigde: drs. J. Jongerius),

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Cromheecke).

Procesverloop

Bij besluit van 8 januari 2016 (primair besluit 1) heeft verweerder aan appellante 1 op haar aanvraag om haar in aanmerking te brengen voor research en development aftrek (RDA-beschikking) voor de periode van juli tot en met december 2015, een bedrag van € 97.250,- toegekend. Voor een deel van de opgegeven kosten, tot een bedrag van € 62.750,-, heeft verweerder geen RDA-beschikking verstrekt.

Bij besluit van 12 augustus 2016 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van appellante 1 tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard.

Appellante 1 heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer 16/823.

Bij besluit van 28 januari 2016 (primair besluit 2) heeft verweerder aan appellante 2 op haar aanvraag een RDA-beschikking afgegeven voor de periode van juli tot en met december 2015, tot een bedrag van € 272.800,-. Voor een deel van de opgegeven kosten, tot een bedrag van € 1.027.200,-, heeft verweerder geen RDA-beschikking verstrekt.

Bij besluit van 1 september 2016 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van appellante 2 tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard.

Appellante 2 heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer 16/824.

Verweerder heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft in beide zaken gevoegd plaatsgevonden op 16 november 2017. Appellanten hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, vergezeld door [naam 1] en [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door ir. drs. [naam 3] .

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellanten zijn werkzaam binnen het vakgebied Intelligent Traffic Systems (ITS). ITS is de verzamelnaam van informatie- en communicatietechnologieën in voertuigen en transportinfrastructuur. Aan appellanten zijn vanaf het jaar 2012 op hun aanvraag voor afdrachtvermindering voor speur- en ontwikkelingswerk (S&O) verschillende S&O-verklaringen en RDA-beschikkingen afgegeven.

1.2.

Op 28 mei 2015 hebben beide appellanten een aanvraag om S&O-verklaringen en RDA-beschikkingen ingediend voor 26 projecten voor de periode van juli tot en met december 2015.

1.3.

Op 18 november 2015 heeft verweerder aan beide appellanten S&O-verklaringen verstrekt voor alle in hun aanvragen vermelde projecten.

1.4.

Bij de primaire besluiten heeft verweerder aan appellanten RDA-beschikkingen verstrekt voor een deel van de in hun aanvragen vermelde kosten.

2.1.

Aan de bestreden besluiten heeft verweerder ten grondslag gelegd dat appellanten het bezwaar hebben beperkt tot twaalf projecten en slechts tegen de afwijzing van die projectonderdelen een nadere onderbouwing hebben gegeven. Verweerder stelt dat niet alle opgevoerde kosten direct toerekenbaar zijn aan de S&O-werkzaamheden zoals opgenomen in de S&O-verklaringen. Appellanten hebben desgevraagd de afgewezen kosten niet nader kunnen specificeren en het oorzakelijk verband tussen de toegekende S&O-werkzaamheden en de kosten niet aan kunnen tonen. De kosten zijn enerzijds gemaakt om uiteindelijk S&O te kunnen gaan uitvoeren en anderzijds is het werkingsprincipe al aangetoond en moeten voor de toepassing in de praktijk testen worden uitgevoerd. Dit zijn volgens verweerder geen S&O-werkzaamheden en hiermee ontbreekt het causale of oorzakelijk verband tussen de toegekende S&O-werkzaamheden en de kosten.

2.2.

Appellanten voeren aan dat zij voor alle projecten waarvoor zij RDA-beschikkingen aangevraagd hebben een S&O-verklaring hebben ontvangen, zodat niet ter discussie staat dat sprake is van S&O-werkzaamheden. De gehele aanvraag had dan ook toegekend moeten worden. Zij hebben tegen de integrale afwijzing bezwaar gemaakt. Appellanten hebben daarbij als voorbeeld een aantal projecten nader onderbouwd die dienden ter illustratie voor de bezwaren tegen de afwijzing van de overige projecten. De opgevoerde kosten zijn volgens appellanten uitsluitend dienstbaar en toerekenbaar aan de S&O-werkzaamheden en voldoende gespecificeerd. Het werkingsprincipe is niet al aangetoond, in tegenstelling tot wat verweerder stelt. Bij eerdere aanvragen heeft verweerder RDA-beschikkingen afgegeven voor vergelijkbare kosten zonder zo veel informatie op te vragen.

3. Het College overweegt als volgt.

4. Verweerder heeft zich bij de beoordeling van het bezwaar beperkt tot heroverweging van twaalf projecten omdat slechts tegen de afwijzing van die projectonderdelen een nadere onderbouwing is gegeven. Verweerder heeft hier mee miskend dat appellanten uitdrukkelijk hebben beoogd tegen de afwijzing van de kosten van alle projecten bezwaar te maken. Appellanten hebben dit in het geschrift, waarmee zij de gronden van bezwaar hebben aangevuld, zelfs onderstreept. Zij hebben daarbij weliswaar uiteengezet dat zij slechts een aantal projecten nader uitwerken, maar hebben daar meteen aan toegevoegd dat deze uitwerking illustratief was voor de niet nader uitgewerkte projecten. Tevens hebben appellanten toen aangeboden de andere projecten ook van een nadere onderbouwing te voorzien. Verweerder heeft ze hiertoe niet in de gelegenheid gesteld. Voor de door verweerder aangenomen beperking van de bezwaren tot de in de bestreden besluiten genoemde twaalf projecten bestond dus geen grond. Reeds om deze reden komen de beroepen voor gegrondverklaring en de bestreden besluiten voor vernietiging in aanmerking. Gelet op de aard en omvang van de in geding zijnde projecten en daarbij behorende kostenposten en de mogelijke samenhang tussen verschillende projecten, is niet uit te sluiten dat het beoordelen van de andere, tot nu toe nog onbesproken gebleven, bezwaren van appellanten ook gevolgen kan hebben voor de wel door verweerder beoordeelde bezwaren en projecten. Daarom zal het College de bestreden besluiten in het geheel vernietigen en verweerder opdragen nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen. Het College geeft verweerder in dit verband in overweging om bij het voorbereiden en nemen van de nieuwe beslissingen op de bezwaren in ieder geval de motivering die ten grondslag is gelegd ter afwijzing van de projecten 21, 37 en 46 te plaatsen tegen de achtergrond van de uitspraak van het College van 8 mei 2018, in de zaak 16/796, ECLI:NL:CBB:2018:181. Geplaatst tegen de achtergrond van hetgeen appellanten ten aanzien van die projecten in de aanvraagfase hebben aangedragen, de ter zake verleende S&O-verklaringen niet zijn ingetrokken en de motivering die verweerder ten aanzien van deze projecten heeft gegeven om ter zake geen kosten in aanmerking te nemen, is denkbaar dat hetgeen het College in die uitspraak ten aanzien van de bewijslast van verweerder heeft overwogen evenzeer opgeld doet ten aanzien van even genoemde projecten. Het betoog van appellanten slaagt.

5. Het College veroordeelt verweerder in de door appellanten gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College

  • verklaart de beroepen gegrond;

  • draagt verweerder op binnen twaalfweken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;

  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 668,- aan appellanten te vergoeden;

  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1002,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. Winter, mr. R.W.L. Koopmans en mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. C.S. de Waal, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2018.

w.g. R.R. Winter w.g. C.S. de Waal