ECLI:NL:CBB:2018:317
public
2018-07-18T09:29:20
2018-07-12
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2018-05-08
16/1295
Eerste aanleg - enkelvoudig
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2018:317
public
2018-07-12T09:23:07
2018-07-12
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2018:317 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 08-05-2018 / 16/1295

GLB, niet voldaan aan eis van het hebben van 5% ecologisch aandachtsgebied. Geen sprake van een kennelijke fout

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/1295

5111

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2018 in de zaak tussen

Maatschap [naam 1] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: ing. A.H.J. Elkink),

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. K.A.W. Snufferink en mr. C. Cromheecke).

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het bedrag vastgesteld dat appellante ontvangt aan basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2015 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling). Bij brief van 21 juli 2016 heeft verweerder het primaire besluit nader gemotiveerd.

Bij besluit van 21 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.

Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2018. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. In geschil is of verweerder de vergroeningsbetaling voor het jaar 2015 terecht heeft verlaagd met een kortingsbedrag omdat appellante niet voldoet aan de vereisten van het ecologisch aandachtsgebied.

2. Een van de voorwaarden om voor vergroeningsbetaling in aanmerking te komen is dat 5% van het bouwland als ecologisch aandachtsgebied wordt ingezet. Dit volgt uit de artikelen 43 en 46 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1307/2013). Indien het vereiste ecologisch aandachtsgebied groter is dan het geconstateerde ecologisch aandachtsgebied, wordt het areaal op basis waarvan de vergroeningsbetaling overeenkomstig artikel 23 van de onderhavige verordening wordt berekend, verlaagd met 50 % van het totale geconstateerde bouwland, dat ook de in artikel 46, lid 2, eerste alinea, onder c), d), g) en h), van Verordening 1307/2013 bedoelde geconstateerde gebieden omvat indien zulks uit hoofde van artikel 46, lid 2, van die verordening van toepassing is, vermenigvuldigd met de verschilfactor. Dit volgt uit artikel 26, tweede lid, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (Verordening 640/2014).

3. Appellante heeft in de Gecombineerde opgave 2015 van 8 mei 2015 onder meer verzocht om uitbetaling van de basis- en de vergroeningsbetaling. Appellante heeft in de Gecombineerde opgave 2015 aangegeven te zijn vrijgesteld van het hebben van 5% ecologisch aandachtsgebied en zij heeft geen percelen opgegeven voor het ecologisch aandachtsgebied.

4. Verweerder heeft de in de bezwaarfase door appellante naar voren gebrachte stelling dat feitelijk is voldaan aan de eis van het hebben van 5% ecologisch aandachtsgebied opgevat als een verzoek tot wijziging van de Gecombineerde opgave 2015 van 8 mei 2015. Verweerder stelt zich op het standpunt dat wijzigingen na de uiterste indieningstermijn van 10 juli 2015 alleen kunnen worden geaccepteerd als sprake is van een kennelijke fout. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een kennelijke fout hanteert verweerder als uitgangspunt het werkdocument van de Europese Commissie (nr. AGR 49533/2002) (werkdocument). Op grond van dit werkdocument kan volgens verweerder worden gesproken van een kennelijke fout als er een tegenstrijdigheid zit in de aanvraag die bij summier onderzoek van de aanvraag opvalt, die wijst op een vergissing en het redelijkerwijs is uitgesloten dat dit ten tijde van de opgave conform de bedoeling van de aanvrager was. Volgens verweerder is hiervan in dit geval geen sprake.

5. Appellante stelt dat in de Gecombineerde opgave 2015 van 8 mei 2015 sprake is van een kennelijke fout. Appellante heeft meer dan 15 hectare (ha) bouwland en is dus verplicht te voldoen aan de eis van het hebben van 5% ecologisch aandachtsgebied. In de Gecombineerde opgave 2015 is per abuis aangegeven dat appellante is vrijgesteld van deze eis. Appellante voert aan dat zij 7,44 ha Italiaans raaigras heeft geteeld en derhalve ook feitelijk volledig voldoet aan de vereisten van het ecologisch aandachtsgebied. Het is alleen niet als zodanig opgegeven in de Gecombineerde opgave 2015.

6. Voor wijziging van de aanvraag om uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2015 is na de uiterste indieningstermijn van 10 juli 2015 alleen plaats indien sprake is van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend op basis van een algemene beoordeling van het specifieke geval en mits de begunstigde te goeder trouw heeft gehandeld. De bevoegde autoriteit mag kennelijke fouten slechts erkennen indien deze gemakkelijk kunnen worden geconstateerd bij een administratieve controle van de informatie in de in de eerste alinea bedoelde documenten. Dit volgt uit artikel 4 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (Verordening 809/2014).

7. De Europese Commissie heeft met betrekking tot de vraag wanneer een kennelijke fout als zodanig moet worden erkend het hiervoor genoemde werkdocument vastgesteld, waarin richtsnoeren zijn gegeven die een handvat bieden voor de uitleg van het begrip “kennelijke fout” in de zin van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (Verordening 2419/2001). Dit werkdocument wordt door verweerder gehanteerd bij de beoordeling van verzoeken om na de uiterste indieningsdatum nog wijzigingen in de aanvraag te mogen aanbrengen. In vaste jurisprudentie heeft het College deze benadering aanvaardbaar geoordeeld.

8. Uit het werkdocument blijkt dat de beslissing of het al dan niet om een kennelijke fout gaat volgens de Europese Commissie afhankelijk is van alle feiten en omstandigheden in elk individueel geval. Daarom moet elk geval afzonderlijk worden onderzocht. Als algemene regel geldt dat een kennelijke fout moet worden ontdekt aan de hand van de gegevens in de steunaanvraag, dat wil zeggen wanneer dergelijke fouten aan het licht komen dankzij een administratieve controle waarbij wordt nagegaan of de tot staving van de aanvraag verstrekte documenten en gegevens (en met name de aanvraagformulieren, de bewijsstukken, verklaringen enzovoort) samenhangend zijn. Een kennelijke fout kan echter alleen worden aangenomen als de landbouwer zelf de tegenstrijdige informatie heeft verstrekt of als deze namens hem is verstrekt. Het kan daarbij onder meer gaan om direct in het oog springende fouten alsmede fouten, die worden waargenomen ten gevolge van een check op de samenhang (tegenstrijdige informatie). Voor de Europese Commissie is voorts van groot belang dat wordt vastgesteld dat een fout onopzettelijk is gemaakt, dat de landbouwer te goeder trouw heeft gehandeld en dat ieder gevaar van bedrog wordt uitgesloten.

9. De definitie van een kennelijke fout is thans in artikel 4 van Verordening 809/2014 neergelegd. Anders dan in artikel 12 van Verordening 2419/2001 – waarin slechts is bepaald dat in geval van een door de bevoegde instantie erkende kennelijke fout, een steunaanvraag te allen tijde na de indiening kan worden aangepast –, heeft de Uniewetgever in artikel 4 van Verordening 809/2014, gelet op de daarin gebezigde bewoordingen, bij het definiëren van het begrip “kennelijke fout” onmiskenbaar aangesloten bij de inhoud van het werkdocument.

10. Het werkdocument is op zichzelf niet bindend. Dit neemt niet weg dat, nu het werkdocument afkomstig is van een gezaghebbende instantie en door verweerder wordt gehanteerd bij de beoordeling of sprake is van een kennelijke fout, het College dit werkdocument bij de beoordeling van het geschil zal betrekken.

11. Het College is van oordeel dat de Gecombineerde opgave 2015 van appellante niet een tegenstrijdigheid bevat die bij een eenvoudige administratieve controle van de aanvraag had moeten opvallen en die wijst op een vergissing van appellante. Een landbouwer kan op basis van verschillende gronden in aanmerking komen voor vrijstelling van het hebben van 5% ecologisch aandachtsgebied. Gelet hierop kan appellante niet worden gevolgd in haar stelling dat direct uit haar Gecombineerde opgave 2015 volgt dat een vrijstelling niet op appellante van toepassing is. Het enkele feit dat appellante over meer dan 15 ha bouwland beschikt leidt niet tot die conclusie. Daar komt bij dat appellante niet slechts heeft aangevinkt dat zij is vrijgesteld van het hebben van 5% ecologisch aandachtsgebied, maar zij heeft ook geen percelen opgegeven voor het ecologisch aandachtsgebied. Dat appellante feitelijk aan de vereisten van het ecologisch aandachtsgebied voldoet is ontoereikend om een wijziging van de aanvraag na de uiterste indieningsdatum te accepteren.

12. Appellante voert verder aan dat de boete van € 4.000,- buitenproportioneel is. Volgens appellante moet de boete op nihil worden vastgesteld dan wel worden verlaagd omdat feitelijk aan alle vereisten is voldaan.

13. Het betoog van appellante dat de verlaging buitenproportioneel is, omdat zij hierdoor € 4.000,- misloopt, dat het College opvat als een beroep op het evenredigheidsbeginsel zoals neergelegd in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht, slaagt niet. Nu appellante niet voldoet aan de eis van het hebben van 5% ecologisch aandachtsgebied is verweerder op grond van artikel 26, tweede lid, van Verordening 640/2014 gehouden de vergroeningsbetaling te verlagen met een kortingsbedrag. Hierbij is verweerder geen ruimte gelaten voor een belangenafweging.

14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.M. van den Berk, in aanwezigheid van mr. D. de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2018.

w.g. J.A.M. van den Berk w.g. D. de Vries