ECLI:NL:CBB:2018:324
public
2018-07-12T11:03:01
2018-07-12
Raad voor de Rechtspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
2018-05-08
17/442
Eerste aanleg - meervoudig
NL
's-Gravenhage
Bestuursrecht
Rechtspraak.nl
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CBB:2018:324
public
2018-07-12T11:02:47
2018-07-12
Raad voor de Rechtspraak
ECLI:NL:CBB:2018:324 College van Beroep voor het bedrijfsleven , 08-05-2018 / 17/442

GLB, Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/442

5111

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 mei 2018 in de zaak tussen

V.O.F. [naam 1], te [plaats] , appellante

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: A.F. Bosma en E.J.H. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op de aanvraag van appellante in 2015 voor de uitbetaling van betalingsrechten (basis- en vergroeningsbetaling) op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling).

Bij besluit van 9 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit gehandhaafd op grond van een gewijzigde motivering.

Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2018. Namens appellante is verschenen [naam 2] , bijgestaan door [naam 3] , bedrijfsadviseur. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1

Appellante heeft bij de Gecombineerde opgave 2015 uitbetaling betalingsrechten (basis- en vergroeningsbetaling) aangevraagd.

1.2

In de Gecombineerde opgave 2015 heeft appellante bij de percelen 48 en 88 tot en met 93 opgegeven dat het randen betreft, grenzend aan bouwland, hoofdzakelijk bestaand uit een ander gewas dan gras, en heeft zij “ja” ingevuld in de kolom “Ecologisch aandachtsgebied”. Appellante heeft niet aangekruist te zijn vrijgesteld van het hebben van 5% ecologisch aandachtsgebied. In de Gecombineerde opgave 2015 heeft zij geen sloten opgegeven en ook heeft zij geen sloten ingetekend in “Mijn percelen”.

1.3

Bij het primaire besluit heeft verweerder een korting toegepast op de vergroeningsbetaling omdat appellante onvoldoende oppervlakte heeft opgegeven als ecologisch aandachtsgebied. Appellante heeft slechts 0,765 ha opgegeven in plaats van de verplichte 1,465 ha. Deze hectaren worden vermenigvuldig met de verschilfactor (= 1,465 ha minus 0,765 ha, gedeeld door 1,465 ha = 0,47782). Dit brengt met zich dat een kortingsoppervlakte van 0,70 ha geldt. Deze korting heeft verweerder gebaseerd op artikel 26 van Gedelegeerde verordening (EU) Nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (Verordening 640/2014).

1.4

In bezwaar heeft appellante aangevoerd dat de sloten grenzend aan de beheerde akkerranden op de percelen 48 en 88 tot en met 93 evenzeer door haar worden beheerd en dat zij met dit beheer volledig voldoet aan de in het duurzaamheidscertificaat gestelde vereisten en dus aan de verplichting om 5% van haar bouwland in te richten als ecologisch aandachtsgebied. Verweerder dient daarom de desbetreffende sloten (0,51 ha met wegingsfactor 2 is 1,02 ha) alsnog als onderdeel van het ecologisch aandachtsgebied in aanmerking te nemen bij de beoordeling van de aanvraag.

1.5

Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Volgens verweerder is het de verantwoordelijkheid van appellante om de Gecombineerde opgave volledig en conform haar bedoeling in te vullen. Verweerder heeft daarbij gewezen op artikel 17, vijfde lid, van Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (Verordening 809/2014) op grond waarvan de begunstigde verplicht is om in zijn opgave het type, de omvang en de ligging van de ecologische aandachtsgebieden te geven. Van de ondernemer die in aanmerking wenst te komen voor toewijzing van betalingsrechten en rechtstreekse betalingen mag volgens verweerder worden verwacht dat hij zich goed informeert over de voor hem relevante wet- en regelgeving. Zo nodig kan de ondernemer zich daarbij laten bijstaan.

2. Appellante heeft in beroep het volgende aangevoerd. Appellante stelt voorop dat de toelichting op de Gecombineerde Opgave 2015 (GO 2015) geen informatie bevat over de aangrenzende sloten, respectievelijk dat die sloten afzonderlijk moesten worden opgegeven en ingetekend en op welke wijze. Appellante voert aan dat belangrijke en verduidelijkende informatie daarover ontbrak. Voor 2016 en volgende jaren is dat gebrek door verweerder hersteld, aldus appellante. Voorts heeft appellante betoogd dat ook op de website van verweerder nauwelijks informatie te vinden was en dat zij door de informatie die er wel op stond op het verkeerde been is gezet. Ten bewijze daarvan verwijst appellante naar de door verweerder opgestelde overzichten, getiteld “Opties en voorwaarden Akkerbouw-strokenpakket”, welke zien op de jaren 2015, 2016 en 2017. Ten slotte stelt appellante dat zij vele malen telefonisch heeft overlegd met verweerder en met adviesbureau [naam 4] , maar dat het haar desondanks niet duidelijk is geworden dat de aangrenzende sloot ook moest worden ingetekend om in aanmerking te komen voor de vergroeningsbetaling. Appellante stelt dat haar bedrijfsadviseur hierover bij verweerder telefonisch expliciet navraag heeft gedaan, en dat verweerder ook toen niet heeft kenbaar gemaakt dat de sloten ingetekend moesten worden.

3. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij op basis van de beschikbare gegevens niet heeft kunnen vaststellen dat aan appellante telefonische toezeggingen zijn gedaan door medewerkers van verweerder over het al dan niet opgeven van de sloten. Voor zover appellante een beroep doet op het vertrouwensbeginsel wijst verweerder op vaste jurisprudentie waarin is geoordeeld dat het vertrouwensbeginsel niet tegen een duidelijke bepaling van gemeenschapsrecht kan worden aangevoerd. Daarnaast is volgens verweerder in de Toelichting bij de Gecombineerde opgave 2015, pagina 9, wel degelijk opgenomen dat van de sloten voor het ecologisch aandachtsgebied op het formulier Opgave Percelen de lengte en niet de oppervlakte opgegeven dient te worden.

4.1

Artikel 17, vijfde lid, van Verordening 809/2014 bepaalt het volgende:

De oppervlakte van elk landbouwperceel en, in voorkomende geval, het type, de omvang en de ligging van de ecologische aandachtsgebieden worden door de begunstigde ondubbelzinnig geïdentificeerd en opgegeven. Met betrekking tot de vergroeningsbetaling specificeert de begunstigde ook het gebruik van de aangegeven landbouwpercelen. (…)

Artikel 17, zesde lid, van Verordening 809/2014 bepaalt, voor zover hier van belang, dat het vijfde lid van het onderhavige artikel van overeenkomstige toepassing is wanneer de begunstigde gelijkwaardige praktijken verricht middels nationale of regionale milieucertificeringsregelingen.

4.2

Artikel 26, tweede lid, van Verordening 640/2014 bepaalde, ten tijde en zover thans van belang, het volgende.

“Indien het vereiste ecologische aandachtsgebied, rekening houdend met de weging van ecologische aandachtsgebieden (…), groter is dan het geconstateerde ecologische aandachtsgebied, wordt het areaal op basis waarvan de vergroeningsbetaling overeenkomstig artikel 23 van de onderhavige verordening wordt berekend, verlaagd met 50 % van het totale geconstateerde bouwland (…), vermenigvuldigd met de verschilfactor.

De in de eerste alinea bedoelde verschilfactor komt overeen met het aandeel van het verschil tussen het vereiste ecologische aandachtsgebied en het geconstateerde ecologische aandachtsgebied in het vereiste ecologische aandachtsgebied.”

4.3

In de Kennisgeving van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 10 april 2015 nr. ELVV/15047696 ingevolge artikel 2.19, tweede lid, Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB is onder Het akkerbouw-strokenpakket, inclusief Vogelakker, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

“1. Algemene voorwaarden

1.1.

Een landbouwer die gebruik maakt van dit certificaat vult zijn verplichtingen met betrekking tot ecologische aandachtsgebieden (EA) volledig in met de in dit certificaat voorgeschreven verplichte maatregelen en zo nodig aangevuld met de facultatieve maatregelen.

(…)

3. Facultatieve maatregelen

3.1.1.

De beheerde randen of stroken kunnen uitsluitend worden aangevuld met, naar keuze van de landbouwer, één of meer van de volgende elementen of maatregelen:

a. aan de randen of stroken aangrenzende sloten;

(…)

3.1.2.

Als in 3.1.1, onderdeel a, bedoelde sloten worden aangemerkt een samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water van minimaal 1 meter breed en maximaal 6 meter breed, gemeten van insteek tot insteek, alsmede de bijbehorende bodem en oevers.

3.2.

Voor de in 3.1 genoemde elementen zijn de wegingsfactoren genoemd in bijlage II van Verordening (EU) nr. 639/2014 van toepassing. Ook gelden onverkort de afmetingseisen uit artikel 45, vierde lid, van Verordening (EU) nr. 639/2104 voor de verschillende landschapselementen. 3.3. De in 3.1.1. onder a juncto 3.1.2. genoemde sloten grenzen aan beheerde stroken (genoemd in artikel 2.1) of aan stroken met oevervegetatie (genoemd in 3.1.b) en hebben een minimale lengte van 10 meter.

4.4

De Toelichting bij de Gecombineerde opgave 2015 vermeldt op pagina 9 onder het kopje “5 Bedrijfsoppervlakte”, voor zover hier relevant, het volgende.

“Oppervlakte percelen

Hier vult u de totale oppervlakte van de percelen in die u heeft opgegeven op het formulier Opgave Percelen. De Sloten voor Ecologisch aandachtsgebied geeft u hier niet op. Van deze sloten geeft u op de Opgave Percelen de lengte op en niet de oppervlakte. Andere sloten telt u op bij de oppervlakte overige grond.”

5.1

Het College stelt vast dat appellante in de GO 2015 0,51 ha beheerde akkerranden en niet de sloten grenzend aan deze beheerde akkerranden als ecologisch aandachtsgebied heeft opgegeven, hoewel appellante deze mogelijkheid wel had bij een digitale invulling, waarvoor zij heeft gekozen. Appellante heeft de desbetreffende sloten niet ingetekend op de bij de GO 2015 gevoegde bedrijfskaart. Appellante heeft weliswaar gesteld dat niet duidelijk was hoe zij de sloten daarop moest intekenen, maar zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat het niet mogelijk was de lengte van de sloten in het digitale formulier van de GO 2015 op te geven, zoals in de toelichting, op pagina 9, is vermeld. Evenmin heeft zij aannemelijk gemaakt dat zij verweerder tijdens de aanvraagfase op de hoogte heeft gesteld van de eventuele problemen die zij stelt te hebben ondervonden bij het intekenen van de sloten. Hoewel de GO 2015 daarin voorziet heeft appellante geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de eventuele problemen bij intekening van de sloten als opmerking in de GO 2015 te vermelden.

5.2

Het voorgaande brengt mee dat appellante niet heeft voldaan aan de voorwaarden van artikel 17, vijfde en zesde lid, van Verordening 809/2014. Verweerder heeft bij het vaststellen van de omvang van de beheerde akkerranden als ecologisch aandachtsgebied terecht geen rekening gehouden met de aanwezigheid van de aan de beheerde akkerranden grenzende sloten, die appellante niet (numeriek) voor ecologisch aandachtsgebied heeft opgegeven in de Gecombineerde opgave 2015 en niet heeft ingetekend op de bedrijfskaart.

5.3.1

In artikel 4 van Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (Verordening 809/2014) is, voor zover hier van belang, bepaald dat steunaanvragen en eventuele door de begunstigde verstrekte bewijsstukken te allen tijde na de indiening ervan mogen worden gecorrigeerd en aangepast in geval van kennelijke fouten die door de bevoegde autoriteit worden erkend op basis van een algemene beoordeling van het specifieke geval en mits de begunstigde te goeder trouw heeft gehandeld.

5.3.2

De bevoegde autoriteit mag kennelijke fouten slechts erkennen indien deze gemakkelijk kunnen worden geconstateerd bij een administratieve controle van de informatie in de in de eerste alinea bedoelde documenten.

5.3.3

De Europese Commissie heeft met betrekking tot de vraag wanneer een kennelijke fout als zodanig moet worden erkend het werkdocument vastgesteld, waarin richtsnoeren zijn gegeven over de uitleg van een kennelijke fout in de zin van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (Verordening 2419/2001). Dit werkdocument wordt door verweerder gehanteerd bij de beoordeling van verzoeken om na de uiterste indieningsdatum nog wijzigingen in de aanvraag te mogen aanbrengen. In vaste jurisprudentie heeft het College deze benadering aanvaardbaar geoordeeld. Uit het werkdocument blijkt dat de beslissing of het al dan niet om een kennelijke fout gaat volgens de Europese Commissie afhankelijk is van alle feiten en omstandigheden in elk individueel geval. Daarom moet elk geval afzonderlijk worden onderzocht. Als algemene regel geldt dat een kennelijke fout moet worden ontdekt aan de hand van de gegevens in de steunaanvraag, dat wil zeggen wanneer dergelijke fouten aan het licht komen dankzij een administratieve controle waarbij wordt nagegaan of de tot staving van de aanvraag verstrekte documenten en gegevens (en met name de aanvraagformulieren, de bewijsstukken, verklaringen enzovoort) samenhangend zijn.

5.3.4

Een kennelijke fout kan echter alleen worden aangenomen als de landbouwer zelf de tegenstrijdige informatie heeft verstrekt of als deze namens hem is verstrekt. Het kan daarbij gaan om direct in het oog springende fouten alsmede fouten, die worden waargenomen ten gevolge van een check op de samenhang (tegenstrijdige informatie).

5.3.5

Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Appellante heeft verzuimd de aan de akkerranden grenzende sloten bij het ecologisch aandachtsgebied op te geven. Dat appellante heeft bedoeld ook de aan de akkerranden grenzende sloten bij het ecologisch aandachtsgebied op te geven, hoefde voor verweerder niet zonder meer duidelijk te zijn. Anders dan appellante heeft gesteld maken sloten geen onlosmakelijk onderdeel uit van het akkerranden-strokenpakket, maar kan de landbouwer er voor kiezen om in plaats van sloten andere landschapselementen op te geven om aan de voorwaarden van dit pakket te voldoen. Van een kennelijke fout in de zin van artikel 4 van Verordening 809/2014 is geen sprake. De beroepsgrond faalt. Verweerder heeft met juistheid geconstateerd dat appellante onvoldoende ecologisch aandachtsgebied heeft opgegeven in haar GO 2015 en derhalve terecht een korting op de vergroeningsbetaling toegepast.

6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.M. van den Berk, mr. T. Pavićević en mr. C.M. Wissels, in aanwezigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2018.

w.g. J.A.M. van den Berk w.g. J.B.C. van der Veer